Dissertation: Bescherming van kwetsbare minderjarigen tegen seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen

Krijgt de kwetsbare minderjarige voldoende bescherming onder de huidige nationale wet?

Onderzoek in hoeverre de nationale wet voldoet aan de internationale verplichtingen met betrekking tot bescherming van minderjarigen in instellingen tegen seksueel misbruik, met een focus op minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking.

Abstract:

Uit onderzoek van de Commissie Samson blijkt dat minderjarigen die in jeugdzorginstellingen verblijven twee maal zo veel kans hebben op seksueel misbruik dan minderjarigen die thuis wonen. Voor minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking is dit zelfs drie maal zo veel. Uit de internationale regelgeving vloeien verschillende verplichtingen voor Staten om minderjarigen te beschermen tegen dergelijk misbruik. In deze studie is onderzocht in hoeverre het nationale kader voldoet aan de verplichtingen uit de internationale regelgeving. Concluderend, Nederland is op de goede weg, maar de bescherming die geboden wordt is nog niet voldoende. Wat betreft de focus op minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking moeten er extra maatregelen worden genomen gelet op hun kwetsbaarheid. Nederland voorziet hier echter niet in. De beweging die te zien is in het nationale kader is vooral gericht op de bescherming van minderjarigen zonder een beperking. Er worden verschillende aanbevelingen gedaan om te kunnen voldoen aan de internationale verplichtingen.

Keywords: minderjarigen, verstandelijke beperking, seksueel misbruik, jeugdzorginstellingen, IVRK, jeugdrecht,

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De laatste jaren komen er steeds meer schrijnende verhalen aan het licht wat betreft het seksueel misbruik van kwetsbare minderjarigen. Naar aanleiding van deze verhalen en vragen uit de Tweede Kamer hebben de ministers voor Jeugd en Gezin en van Veiligheid en Justitie door de Commissie Samson een onderzoek laten doen naar de aard, de omvang en de mogelijke signalen van seksueel misbruik van uit huis geplaatste minderjarigen in het gedwongen kader. In dit onderzoek is zowel het seksueel misbruik van minderjarigen onderling als het misbruik door de professional onderzocht. Naar aanleiding hiervan heeft de commissie het rapport: ‘Omringd door zorg, toch niet veilig’ uitgebracht. Voor het onderzoek heeft de commissie de volgende definitie van seksueel misbruik gebruikt :

‘Seksueel misbruik van kinderen is seksueel contact van (jong)volwassenen met kinderen jonger dan 18 jaar (tot 1988 21 jaar). Deze lichamelijke contacten zijn tegen de zin van het kind of zonder dat het kind deze contacten kan weigeren. Daders zetten het kind emotioneel onder druk, dwingen het kind of weten door hun overwicht te bereiken dat het kind geen nee durft te zeggen tegen seksuele toenaderingen.
Voor het onderzoek naar seksueel misbruik van jeugdigen die op gezag van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, wordt hieronder tevens begrepen seksueel misbruik door groepsgenoten of door andere kinderen in het pleeggezin waartegen de volwassene uit hoofde van zijn functie bescherming had moeten bieden.’

In beginsel horen minderjarigen thuis bij hun ouder/verzorger. In sommige gevallen is een uithuisplaatsing echter noodzakelijk waardoor een inbreuk op het recht op gezinsleven is geoorloofd. Hierbij moet gedacht worden aan opvoedproblemen bij de ouders of ernstige gedragsproblemen bij de minderjarige zelf. Door de uithuisplaatsing en de gebeurtenissen die hieraan hebben bijgedragen behoren zij tot de groep met de zwaarste problemen en zijn daardoor zeer kwetsbaar. Hierdoor hebben zij een grotere kans om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking die in een instelling worden geplaatst zijn door hun beperking nog kwetsbaarder.
Uit de internationale regelgeving vloeien verschillende verplichtingen voor de Staat om het seksueel misbruik aan te pakken. Gelet op de kwetsbaarheid rust er op de Staat immers een bijzondere verantwoordelijkheid over deze groep minderjarigen. De minderjarigen moeten zich binnen de instelling veilig kunnen voelen en voldoende bescherming krijgen.

In deze studie ga ik onderzoeken in hoeverre het nationale kader voldoet aan de internationale verplichtingen. Hiertoe heb ik de volgende onderzoeksvraag vastgesteld: in hoeverre voldoet de nationale wet aan de internationale verplichtingen met betrekking tot bescherming van minderjarigen in instellingen tegen seksueel misbruik, met een focus op minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking?

?? 1.1.1. Afbakening onderzoek

In dit onderzoek richt ik mij specifiek op het seksueel misbruik van minderjarigen die gedwongen door de overheid uit huis zijn geplaatst en in een open of besloten jeugdzorginstelling terecht zijn gekomen. In deze studie zal er daarnaast een focus komen te liggen op minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking.

?? 1.1.2. Leeswijzer

Allereerst zal ik dieper in gaan op het rapport van de Commissie Samson. De commissie komt met feiten en uitkomsten die een kader schetsen van de aard en de omvang van het seksueel misbruik. In het tweede hoofdstuk zal ik het internationale kader beschrijven aan de hand van een viertal onderwerpen, te weten: preventie, signaleren, melden & hulpverlening en toezicht & beroep. In hoofdstuk drie zal ik het nationale kader op deze zelfde vier gebieden beschrijven. Ik zal stil staan bij het huidige nationale kader en ik geef aan in hoeverre en op welke punten het nationale kader in beweging is. In hoofdstuk vier zet ik het nationale kader af tegen de internationale verplichtingen en bekijk ik in hoeverre Nederland hier aan voldoet. Uiteindelijk kom ik tot een kritische conclusie op de onderzoeksvraag en zal ik een aantal aanbevelingen doen.
In het grootste gedeelte van de hoofdstukken zal de nadruk komen te liggen op seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen in het algemeen. In de specifieke paragrafen komt het misbruik van minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking aan de orde.

1.2 De gevolgen van seksueel misbruik en de reactie hierop
Het seksueel misbruik van minderjarigen is op zichzelf al een ernstig feit. Maar seksueel misbruik brengt ook een aantal ernstige korte en lange termijn gevolgen met zich mee. Zo worden er in het model van Finkelhor en Browne, welke ook wordt aangehaald in het rapport van de Commissie Samson, vier gevolgen van seksueel misbruik onderscheiden.

Traumatische seksualisering betekent dat de seksualiteit van de minderjarige vorm krijgt terwijl dat niet past bij het ontwikkelingsniveau van de minderjarige. Daarnaast kan de minderjarige zich verraden voelen wat kan leiden tot depressiviteit, vijandigheid en delinquent gedrag. Ten derde kan er machteloosheid ontstaan wat kan leiden tot angst, een gering zelfvertrouwen en agressie. Ten vierde kunnen door stigmatisering negatieve zelfbeelden gevormd worden door schaamte en schuld.

Daarnaast heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: VenJ) een rapport uitgebracht met de langetermijngevolgen van seksueel misbruik. Hierbij moet gedacht worden aan medische en psychische gevolgen, seksuele problemen en herhaling van geweld. De Commissie Samsom geeft aan dat slachtoffers moeite hebben om zichzelf open te stellen voor anderen, zich staande te houden in duurzame relaties en het respecteren van machtrelaties van leidinggevenden. Daarnaast heeft het in veel gevallen invloed op de schoolprestaties en daarmee indirect op de loopbaan van het slachtoffer.
De korte en lange termijngevolgen van seksueel misbruik kunnen ernstig zijn en moeten niet onderschat worden. Daarom moeten er stappen worden ondernomen om het seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen te reduceren.

1.3 De aard en omvang van het seksueel misbruik
Om de aard en de omvang van het seksueel misbruik te kunnen meten heeft de Commissie Samson gedurende het onderzoek een meldpunt geopend waar slachtoffers en anderen een melding kunnen doen van seksueel misbruik. Uiteindelijk zijn er, in de periode van mei 2010 tot oktober 2012, ruim 800 meldingen geregistreerd. Deze meldingen hebben de basis gevormd voor het rapport. De commissie heeft in het rapport een goed beeld kunnen schetsen over de aard en omvang van het seksueel misbruik van uit huis geplaatste minderjarigen, welke ik hierna zal bespreken.

?? 1.3.1. Slachtoffer
Uit het onderzoek blijkt dat minderjarigen die in een jeugdzorginstelling verblijven bijna twee keer zo vaak slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik als minderjarigen die thuis wonen. Dit komt in veel van de gevallen doordat deze minderjarigen vaak op jonge leeftijd zeer heftige gebeurtenissen hebben meegemaakt waardoor zij hier extra kwetsbaar voor zijn. Daarnaast zijn meisjes twee keer zo vaak slachtoffer van het misbruik als jongens.

?? 1.3.2. Pleger
Onderzoek naar plegers van het seksueel misbruik bleek erg lastig. De Commissie Samson heeft onderzoek laten doen naar de profielschets van daders. Hieruit blijkt dat de bevindingen niet generaliseerbaar zijn over alle daders. Uit de dossiers van de behandelde en veroordeelde daders blijkt dat er duidelijke verschillen in profielen bestaan. Wel heeft de commissie een aantal lijnen kunnen onderscheiden van de daders. In ongeveer de helft van de gevallen blijkt de pleger een groepsgenoot van de minderjarige te zijn en in 30 procent van de gevallen is de medewerker van de instelling de pleger van het misbruik. In de overige gevallen waren de plegers niet verbonden aan de jeugdinstelling. Het seksueel misbruik wordt in de meeste gevallen begaan door een mannelijke pleger.

1.4 Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Dat het lastig is om de aard en omvang van seksueel misbruik in instellingen te meten werd hiervoor al aangehaald. Als we specifiek kijken naar minderjarigen met een beperking blijkt dit nog lastiger. Het onderzoek was aan nog meer begrenzingen onderhevig dan het reguliere onderzoek. Dit heeft enerzijds als reden dat deze groep minderjarigen zeer lastig te ondervragen zijn vanwege hun beperking. Anderzijds is het niet altijd zeker of de minderjarige het seksueel misbruik als zodanig herkent. De resultaten moeten daarom volgens de commissie met extra voorzichtigheid worden ge??nterpreteerd.

?? 1.4.1. Slachtoffer
Uit zowel de nationale als de internationale literatuur kan worden geconcludeerd dat minderjarigen met een beperking doorgaans, gelet op hun kwetsbaarheid, een groter risico hebben op seksueel misbruik dan minderjarigen die geen beperking hebben. Dit risico wordt vergroot voor minderjarigen met een beperking die verblijven in een jeugdzorginstelling. Uit het onderzoek van de commissie blijkt immers dat deze groep minderjarigen een driemaal zo groot risico hebben op seksueel misbruik dan minderjarigen zonder een beperking.

?? 1.4.2. Pleger
De Inspectie Jeugdzorg (hierna: IJZ) heeft in opdracht van de Commissie Samson onderzoek gedaan naar de daders van het seksueel misbruik bij minderjarigen met een beperking. Uit dit onderzoek blijkt dat in vijf procent van de gevallen een professional van de instelling de pleger is en in 58 procent van de gevallen een groepsgenoot van de minderjarige. Doordat een groot gedeelte van deze groep minderjarigen verblijven in instellingen die speciaal zijn ingericht voor minderjarigen met een beperking hebben deze plegers veelal zelf ook een beperking. Tweederde van deze plegers blijkt daarnaast eerder zelf slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik, waarvan een derde ook eerder grensoverschrijdend gedrag heeft vertoont.

Doordat in meer dan de helft van de gevallen zowel de pleger als het slachtoffer beperkt is in het verstandelijke vermogen heeft de commissie wel de conclusie kunnen trekken dat zowel de pleger als het slachtoffer het moeilijk vindt om grenzen vast te stellen, waardoor het misbruik vaak niet (snel) aan het licht komt.

Zoals uit bovenstaande blijkt komt seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen voor en is het geen uitzondering op de regel. Het internationale kader heeft een aantal normen vastgesteld om de minderjarigen hiertegen te beschermen. In het volgende hoofdstuk zal ik beschrijven welke normen dit zijn en wat deze inhouden.
2. Het internationale kader

2.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is de aard en de omvang van het seksueel misbruik aan de orde gekomen. De Commissie Samson heeft benadrukt dat minderjarigen in instellingen extra kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik en hier tegen beschermd moeten worden. Deze bijzondere kwetsbaarheid onderstreept het EHRM in een uitspraak middels het zogenoemde ‘kwetsbaarheidscriterium’. Dit criterium heeft tot gevolg dat voor deze groep minderjarigen een verdergaande bescherming nodig wordt geacht dan minderjarigen in het algemeen krijgen. Het EHRM stelt dat de Staat zijn positieve verplichting niet is nagekomen door tijdens de zorgwekkende situatie in de instelling niet in te grijpen en ook na afloop van het onderzoek aanzienlijk tekort te schieten in het aanbieden van hulp. Het EHRM maakt duidelijk dat het gaat om zeer kwetsbare minderjarigen die onder de bijzondere verantwoordelijkheid van de Staat vallen. Het lijkt er op dat deze kwetsbaarheid direct is gekoppeld aan het feit dat zij in een instelling zijn geplaatst en daardoor afhankelijk zijn van de zorg van de Staat. Dit geldt nog meer voor minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking en kan daarom voor het EHRM reden zijn om extra verantwoordelijkheden of verplichtingen aan de Staat op te leggen.

Maar niet enkel het EHRM kan extra verantwoordelijkheden of verplichtingen aan de Staat opleggen. Sedert 1996 staat de bestrijding van seksueel misbruik hoog op de internationale politieke agenda en is het een belangrijk aandachtspunt voor de Vernigde Naties (hierna: VN) en regionale organisaties geworden. De internationale regelgeving is op dit gebied de laatste jaren dan ook enorm toegenomen. Gelet op de doorwerking van deze regelgeving in de nationale rechtsorde mag enkel wetgeving worden opgesteld die hiermee in overeenstemming is. Daarom is het belangrijk te weten welke verplichtingen en verantwoordelijkheden er voor de Staat bestaan en wat deze inhouden. Dit zal dan ook de kern van dit hoofdstuk vormen. Allereerst zal ik de algemene richtlijnen beschrijven die voor Staten gelden. Vervolgens zal ik de specifieke verplichtingen en verantwoordelijkheden voor Staten beschrijven die gericht zijn op de onderwerpen: preventie, signaleren, melden & hulpverlening en toezicht & beroep.

?? 2.1.1. Bronnen
In dit onderzoek zal ik de volgende internationale bronnen gebruiken: het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK), het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (hierna: Verdrag van Lanzarote), het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap , de Richtlijn van de Europese Unie ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele exploitatie van kinderen en kinderpornografie (hierna: de Richtlijn van de EU), de Guidelines for the Alternative Care of Children (hierna: de Guidelines) en de jurisprudentie van het EHRM. Hieronder zal ik uitwerken waarom deze bronnen van belang zijn voor Nederland en voor deze studie.

Het IVRK is een internationaal verdrag dat bijna universeel is geratificeerd. Het is het eerste veelomvattende internationaal bindende verdrag dat erkenning geeft aan de rechten van kinderen. Het verdrag wordt gezien als een maatstaf voor kinderrechten wereldwijd en is om die reden van belang voor mijn onderzoek. Het EVRM is een Europees verdrag dat mensenrechten centraal stelt. Ondanks dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen volwassenen en minderjarigen bevat het verdrag wel normen die van belang zijn voor mijn onderzoek. Het Verdrag van Lanzarote voorziet expliciet in een multidisciplinaire aanpak op het gebied van seksueel misbruik van minderjarigen. Het verdrag stelt verbindende normen aan Nederland waardoor ook dit verdrag van belang is voor dit onderzoek. Het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is in Nederland wel ondertekend maar nog niet geratificeerd. De ondertekening brengt mee dat het nationale beleid hiermee in overeenstemming moet zijn. Het verdrag is gericht op personen met een beperking en om die reden zeer relevant voor de specifieke focus in deze studie.

De Richtlijn van de EU stelt aan Nederland verbindende normen die betrekking hebben op de preventie van seksueel misbruik, de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers en is om die reden relevant voor mijn onderzoek.
De Guidelines zijn in 2010 verwelkomd door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties. Ondanks dat deze richtlijnen een niet-bindend karakter hebben zijn ze erg belangrijk voor de implementatie van bijvoorbeeld artikel 20 IVRK en voor de erkenning van de kwetsbaarheid van uit huis geplaatste minderjarigen. Hierdoor zijn deze richtlijnen van belang voor mijn studie en mogen zij niet over het hoofd worden gezien.

Daarnaast zal ook de EHRM-jurisprudentie aan bod komen. In beginsel zijn enkel de EHRM uitspraken tegen Nederland bindend. Maar uit de andere uitspraken kunnen wel richtlijnen worden gehaald over hoe bepaalde artikelen moeten worden ge??nterpreteerd en welke verplichtingen hier uit voortvloeien voor Staten. Om die reden zijn ook deze uitspraken van belang voor dit onderzoek.

2.2 Algemene richtlijnen
In deze paragraaf zet ik de algemene richtlijnen uiteen die voortvloeien uit de internationale regelgeving.

Artikel 34 aanhef sub a IVRK is specifiek gericht op de bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik. Het artikel legt aan Staten de volgende, voor zover in dit onderzoek van belang, verplichting op:
De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. Hiertoe nemen de Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen dat:
a. een kind ertoe wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten.

Artikel 19 IVRK is een stuk breder en minder afgebakend geformuleerd. Het artikel bepaalt dat een minderjarige recht heeft op bescherming van de overheid tegen alle vormen van geweld, zolang de minderjarige onder de hoede is van ouders, voogd(en) of andere verzorger(s). Hieruit vloeit een verplichting voor Staten om te voorzien in adequate wet- en regelgeving ter bescherming van de minderjarigen.

Ondanks dat het EVRM geen onderscheid maakt tussen volwassenen en minderjarigen wordt de bescherming van minderjarigen onder het EVRM wel nader uitgewerkt in de EHRM jurisprudentie. Zo stelt het EHRM dat onder het verbod van artikel 3 EVRM ook het verbod op kindermishandeling moet worden geschaard. Dit betekent dat seksueel misbruik een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren. Daarnaast bepaalt het EHRM dat uit artikel 3 EVRM de verplichting voor Staten voortvloeit om de minderjarige ook te beschermen tegen vormen van kindermishandeling door burgers. De Staat moet maatregelen treffen die effectieve bescherming bieden aan de minderjarigen waardoor kindermishandeling wordt voorkomen. Indien de Staat nalaat actief in te grijpen kan dit een schending van artikel 3 EVRM opleveren. Dit resulteert in het feit dat seksueel misbruik van minderjarigen gepleegd door een professional ook een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren.

Staten hebben een positieve verplichting ter bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik. De vraag is wat deze positieve verplichting tot bescherming precies inhoudt. Het EHRM bepaalt dat de bescherming die minderjarigen van Staten mogen verwachten niet enkel mag bestaan uit het achteraf strafrechtelijk vervolgen van de dader van het misbruik. Staten moeten de verantwoordelijkheid nemen om de sociaal kwetsbaren te beschermen tegen inbreuken op de persoonlijke levenssfeer door derden. Deze verplichting voor de Staat geldt ook in het geval dat dit vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer met zich mee brengt.

In de internationale regelgeving is er ook aandacht voor de bescherming van minderjarigen met een beperking. Op grond van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap moeten Staten er expliciet voor zorgen dat personen met een handicap worden beschermd tegen seksueel misbruik omdat zij extra kwetsbaar zijn voor misbruik. Deze kwetsbaarheid kan bijvoorbeeld al ontstaan door een communicatieprobleem.

De verplichtingen die uit deze algemene richtlijnen voortvloeien zijn echter nog niet concreet. Wat de extra verantwoordelijkheden en verplichtingen tot ingrijpen voor de Staten precies inhoudt zal ik aan de hand van een viertal onderwerpen bespreken. Hierbij zal ik allereerst ingaan op de verantwoordelijkheden en verplichtingen die betrekking hebben op de bescherming van minderjarigen in instellingen in het algemeen, alwaar daarna de focus gericht zal zijn op de extra verantwoordelijkheden en verplichtingen ten aanzien van de bescherming van minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking.

2.3 Preventie
In de internationale regelgeving zijn een aantal verplichtingen opgelegd aan Staten die betrekking hebben op de preventie van seksueel misbruik van minderjarigen. De preventie richt zich op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik. Om dit te bereiken moeten de risicofactoren worden verkleind en de beschermende factoren worden versterkt.

?? 2.3.1. Plaatsing van de minderjarige
Allereerst dient gekeken te worden naar de concrete verblijfplek van de minderjarige indien is beslist dat de minderjarige uit huis moet worden geplaatst. De internationale regelgeving heeft een duidelijke voorkeur om minderjarigen te plaatsen binnen een gezinsomgeving. In eerste instantie dient een plek te worden gezocht binnen de bredere familie. Is dit niet mogelijk dan kan plaatsing in een pleeggezin worden overwogen. Een plaatsing in een instelling is slechts geoorloofd als dit noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De Staat heeft de verplichting een zorgvuldige afweging te maken bij de beslissing tot de verblijfplek van de minderjarige. De kans op seksueel misbruik van minderjarigen in een instelling is aanzienlijk hoger dan bij minderjarigen die in een pleeggezin zijn geplaatst.

De Guidelines stellen zelfs dat minderjarigen enkel in een jeugdzorginstelling mogen worden geplaatst indien dit passend, noodzakelijk en constructief is voor de minderjarige. Plaatsing in een instelling wordt niet uitgesloten, maar er wordt een sterke voorkeur gegeven aan plaatsing in gezinsverband.
Indien er toch voor wordt gekozen om de minderjarige te plaatsen in een instelling dient de Staat er zorg voor te dragen om risicovolle situaties, zoals het samen plaatsen van meisjes en jongens in ‘?n groep, in bepaalde gevallen te vermijden. Hierdoor kan de minderjarige bijvoorbeeld preventief worden beschermd tegen zedendelicten door groepsgenoten.

?? 2.3.2. De taak tot preventie
Uit artikel 34 IVRK vloeit voor Staten de verplichting om alle passende maatregelen te nemen om het seksueel misbruik van minderjarigen te voorkomen.
Nadat een minderjarige uit huis is geplaatst en de verblijfplaats is bepaald heeft de Staat de taak tot preventie van seksueel misbruik ten aanzien van de minderjarige. Dit kan worden afgeleid van de bijzondere verantwoordelijkheid die er op de Staat rust ten aanzien van uit huis geplaatste minderjarigen. Om te voldoen aan deze taak stelt het Kinderrechtencomit?? dat de Staat moet zorgen voor een actief preventief beleid waarbij het voorkomen van misbruik voorop staat. Hierbij is het belangrijk dat er een uitdrukkelijk verbod bestaat op elke vorm van misbruik van minderjarigen.

?? 2.3.3. Professionaliteit
Op de Staat rust niet alleen de verplichting om de minderjarige te behoeden voor het seksueel misbruik maar ook de verplichting om te zorgen voor een veilig omgeving in de instelling. De Staat dient er actief voor te zorgen dat mogelijk bedreigende situaties voor minderjarigen worden vermeden. Dit kan de Staat doen door kwantitatieve en kwalitatieve eisen te stellen aan de instelling en aan de professionals binnen de instellingen waar middels inspectiesystemen toezicht op wordt gehouden. Met training en bewustmaking zal de professional beschikken over kennis van seksueel misbruik en kan op die manier de professional worden weerhouden van een vergrijp aan een dergelijk delict. Daarnaast moet worden gedacht aan het inbouwen van een controlemechanisme waardoor zedendelinquenten geen beroep kunnen uitoefenen waar minderjarigen bij zijn betrokken. De zorginstelling dient het recht te hebben tot het opvragen van informatie met betrekking tot strafrechtelijke veroordelingen uit het verleden van de aanstaande professional.
De Guidelines stellen nadere eisen aan de instelling en aan de professionals binnen de instelling. De Staat moet er voor zorgen dat er voldoende professionals binnen de instelling aanwezig is, zodat er persoonlijke aandacht aan de minderjarigen kan worden gegeven. Deze persoonlijke aandacht kan het mogelijk maken dat de minderjarige zich gaat hechten aan een specifieke professional waardoor signalen mogelijk eerder worden opgevangen. Daarnaast dient er bijzondere aandacht te zijn voor de vaardigheden, de selectie en training en het toezicht op de professional. Het is hierbij belangrijk dat er regelmatig een evaluatie dient plaats te vinden van de professional. Bij de evaluatie dient zowel de deskundigheid als de geschiktheid van de professional te worden getoetst.

?? 2.3.4. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Gelet op de jurisprudentie heeft de Staat de positieve verplichting ter bescherming van minderjarigen tegen alle vormen van kindermishandeling. Deze jurisprudentie is gebaseerd op minderjarigen in het algemeen. Gelet op het eerder genoemde kwetsbaarheidscriterium kan gesteld worden dat de positieve verplichting voor Staten ten aanzien van minderjarigen in instellingen verder gaat dan in de genoemde jurisprudentie. Gelet op de bijzonder kwetsbare positie van minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking in een instelling kan ik, gelet op de jurisprudentie, enkel concluderen dat er voor Staten een bijzondere positieve verplichting bestaat ter bescherming van deze groep minderjarigen in instellingen.
De Staat heeft de verplichting om passende wetgeving en maatregelen te cre??ren die de minderjarige met een beperking dient te beschermen tegen vormen van seksueel misbruik. De Staat moet erin voorzien dat professionals een goede opleiding hebben gehad alvorens zij gaan werken met minderjarigen met een beperking. Het Kinderrechtencomit?? stelt dat binnen de opleiding expliciet aandacht moet zijn gegeven aan de rechten van minderjarigen met een beperking.
Daarnaast moet de Staat er zorg voor dragen dat de professionals die werken met minderjarigen met een beperking regelmatig worden bijgeschoold. Speciaal opgeleide en bijgeschoolde professionals kunnen de signalen van het seksueel misbruik namelijk sneller herkennen.

2.4 Signaleren
Om het seksueel misbruik van minderjarigen te stoppen en de gevolgen in te perken is het van belang dat signalen van het misbruik worden opgevangen.

?? 2.4.1. De kennis en vaardigheden van de professional
Gelet op de EHRM jurisprudentie heeft de Staat positieve verplichtingen ter bescherming van minderjarigen tegen alle vormen van kindermishandeling. Hierbij heeft de Staat niet alleen de verplichting om in te grijpen bij vermoedens van seksueel misbruik indien zij op de hoogte is van het misbruik maar ook indien de Staat op de hoogte had moeten zijn van het misbruik. Ondanks dat de genoemde jurisprudentie niet specifiek geldt voor minderjarigen in instellingen acht ik deze wel van belang voor dit onderzoek. In de EHRM zaak O’Keeffe tegen Ierland betrof het een door de Staat geschonden positieve verplichting tot bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik op een school. In deze zaak had de klaagster, O’Keeffe, enkele jaren primair onderwijs gevolg op een school welke eigendom was van de Katholieke Kerk. Op de school was de onderwijzer LH werkzaam door wie O’Keeffe zeker 20 keer misbruikt is. In de periode dat O’Keeffe werd misbruikt waren er meer klachten van seksueel misbruik door LH, hetgeen leidde tot ontslag van de onderwijzer. Desondanks kon LH al snel zijn werkzaamheden hervatten op een andere school. Zowel de autoriteiten, de politie als de schoolinspectie waren niet op de hoogte van de gedane klachten, de reden van het ontslag en de overplaatsing van LH. Een aantal jaren later kwam aan het licht dat LH zich op de tweede school schuldig had gemaakt aan misbruik van een twintigtal leerlingen waarvoor hij uiteindelijk strafrechtelijk is veroordeeld. In deze periode realiseerde O’Keeffe zich dat haar psychologische problemen verband hielden met het misbruik uit het verleden. Zij startte een civiele procedure tegen de Staat waarbij zij zich beriep op ‘vicarious liability’ hetgeen inhoud dat ondanks de aansprakelijk gestelde persoon zelf geen schade heeft toegebracht kan deze wel verantwoordelijk zijn voor de schade doordat deze in een bijzondere relatie staat tot diegene die wel verantwoordelijk is voor de schade. O’Keeffe beriep zich op het standpunt dat de Staat aansprakelijk was gelet op de werkgever-werknemersrelatie tussen de Staat en LH.
Het EHRM stelde in deze uitspraak dat gelet op artikel 3 EVRM en de bijzonder kwetsbare positie van minderjarigen, er voor Staten een positieve verplichting bestaat ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van minderjarigen, vooral in de context van het primaire onderwijs. Hierbij is het voor staatsaansprakelijkheid niet noodzakelijk dat de Staat weet had van het concrete risico, en hoeft niet te worden bewezen dat zonder de omissies van de Staat het misbruik niet zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast stelt het EHRM dat de Staat zich niet kan onttrekken aan de aansprakelijkheid door zich op het standpunt te stellen dat de verantwoordelijkheid was overgedragen aan een bepaalde entiteit. Volgens het EHRM heeft de Staat in deze zaak de positieve verplichting geschonden door geen mogelijkheden te bieden tot het indienen van een klacht of zorgen uit te spreken bij een statelijk orgaan met betrekking tot het seksueel misbruik bij minderjarigen. Daarnaast heeft de Staat geen ruimte gelaten voor het treffen van preventieve en redresserende maatregelen. Hierdoor was er sprake van een schending van artikel 3 EVRM door de tekortkoming in de bescherming tegen het misbruik.

Een school is echter een andere overheidsinstelling dan een jeugdzorginstelling waar minderjarigen gedwongen in verblijven. Desondanks kan er mijns inziens uit deze zaak voortvloeien dat ook bij jeugdzorginstelling er sprake is van een werknemer-werkgeversrelatie tussen de professional binnen de instelling en de Staat. Hierdoor kan de Staat verantwoordelijk worden gehouden voor het seksueel misbruik binnen de instelling. Daarnaast kan, gelet op deze zaak en het eerder genoemde kwetsbaarheidscriterium van het EHRM, gesteld worden dat de positieve verplichting tot bescherming van minderjarigen in instellingen verder gaat dan het EHRM heeft gedaan in deze zaak met betrekking tot minderjarigen in het primaire onderwijs. De Staat heeft de verplichting er actief voor te zorgen dat mogelijke signalen worden opgevangen.

Het Kinderrechtencomit?? stelt dat het signaleren van het seksueel misbruik in een zo vroeg mogelijk stadium moet gebeuren. Om dit te bewerkstelligen dient de Staat ervoor te zorgen dat de professionals beschikken over de kennis en vaardigheden om de vermoedens van misbruik te signaleren en moeten zij regelmatig worden bijgeschoold.

?? 2.4.2. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Staten hebben de verplichting om wetgeving en beleid te implementeren die specifiek gericht is op deze groep minderjarigen. Middels effectieve wetgeving en beleid kan het seksueel misbruik sneller gesignaleerd worden en indien hier aanleiding toe bestaat onderzocht worden.

2.5 Melden & hulpverlening
Zoals ik al eerder aangaf stelt het Kinderrechtencomit?? dat er een actief preventief beleid moet bestaan om minderjarigen te beschermen tegen misbruik. Ondanks dat preventie erg belangrijk is dient er ook een effectieve reactie te zijn indien er vermoedens van misbruik zijn of indien het misbruik al gepleegd is. Deze effectieve reactie kan worden verdeeld in het voorzien van een meldpunt en het nemen van maatregelen met betrekking tot de hulpverlening.

?? 2.5.1. Het doen van een melding
Staten zijn niet verplicht tot het instellen van een meldplicht voor professionals. Het Kinderrechtencomit?? heeft echter dringend aanbevolen om wel een meldplicht te implementeren omdat dit het seksueel misbruik kan terugdringen. De Staat heeft wel de verplichting om te voorzien in een effectief meldpunt waar (een vermoeden van) seksueel misbruik gemeld kan worden.

De Guidelines stellen dat de Staat er zorg voor moet dragen dat de instelling gedragscodes voor de professional opstelt. In deze gedragscodes dient expliciet de procedure voor het melden van grensoverschrijdend gedrag door een collega nader uitgewerkt te zijn om redenen dat deze vorm van melding nogal eens voor onduidelijkheden en problemen kan zorgen.

?? 2.5.2. Maatregelen na de melding
Nadat er een melding is gedaan rust er op de Staat de verplichting om onderzoek te doen naar de melding zodat passende hulpverlening aan het slachtoffer kan worden geboden.

?? 2.5.3. Hulpverlening aan het slachtoffer
Wat betreft de hulpverlening voor het slachtoffers rust er op de Staat de verplichting om deze te ondersteunen, te helpen en te behandelen inzake het herstel van het seksueel misbruik op zowel korte als lange termijn. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de opvattingen, behoeften en zorgen van het slachtoffer. Gelet op artikel 3 EVRM en de EHRM jurisprudentie heeft de Staat de verplichting om minderjarigen te beschermen tegen vormen van kindermishandeling. Hierbij moet de Staat de ernst en de dreiging van het risico telkens aantonen en controleren en voorts moeten er maatregelen worden getroffen met betrekking tot het slachtoffer. Door deze verplichtingen kan de Staat adequate bescherming geven aan het slachtoffer en bescherming bieden tegen eventuele herhaling van het geweld tegen het slachtoffer.
In de Concluding Observations and Recommendations stelt het Kinderrechtencomit?? dat de verplichting tot het aanbieden van hulp ook geldt ten aanzien van de dader van het misbruik.

Voorts moeten Staten voorzien in het aanbieden van hulpdiensten per telefoon en internet voor slachtoffers en minderjarigen die het risico lopen om slachtoffer te worden. Deze hulpdiensten moeten op basis van vertrouwelijkheid of met inachtneming van anonimiteit informatie kunnen geven, ondersteunen en aanmoedigen.

?? 2.5.4. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
De Staten moeten, gelet op de hulpverlening aan slachtoffers, voorzien in de behandeling en re-integratie van deze groep minderjarigen. De focus dient te liggen op programma’s die zijn ontwikkeld ter bevordering van het lichamelijke-, geestelijke- en cognitieve herstel. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de autonomie van het slachtoffer en de sekse- en leeftijdsgerelateerde behoefte.

2.6 Toezicht & beroep
Uit de EHRM jurisprudentie kan worden afgeleid dat de Staat zich niet kan onttrekken aan de aansprakelijkheid door te stellen dat de verantwoordelijkheid is overgedragen aan het bestuur van de instelling. Staten hebben thans dan ook verplichtingen ten aanzien van het toezicht op de instelling en het beroep op een eventuele klachtenprocedure of een gerechtelijke procedure door de minderjarige.

?? 2.6.1. Toezicht
Het Kinderrechtencomit?? stelt dat de Staat er zorg voor dient te dragen dat er binnen de instelling een functioneel toezichtorgaan bestaat die toeziet op het naleven van de normen.

?? 2.6.2. Beroep
Wat betreft het beroep stelt het Kinderrechtencomit?? dat Staten de verplichting hebben om te voorzien in een functioneel en kindvriendelijke klachtenprocedure binnen de instelling. De minderjarige moet op de hoogte zijn van zijn of haar rechten tot het indienen van een klacht en de procedure voor het indienen hiervan.
Gelet op de jurisprudentie hebben Staten daarnaast de verantwoordelijkheid om te voorzien in een procesgang voor de minderjarige indien het seksueel misbruik aan het licht is gekomen. Daarnaast moet de minderjarige zich effectief kunnen beroepen op deze procesgang. Het Kinderrechtencomit?? heeft hierbij de verplichting opgelegd dat de weg naar een rechterlijke instantie ook makkelijk volgbaar moet zijn. De rechterlijke instantie kan betrokken raken enerzijds bij de overplaatsing van de minderjarige dader of het slachtoffer naar een andere instelling. Anderzijds bij de behandeling van strafrechtelijke zaken en het opsporen en berechten van de dader.

Of een rechterlijke instantie moet worden ingeschakeld hangt af van de aard en ernst van de zaak. Bij deze beslissing dient het belang van het minderjarige slachtoffer altijd centraal te staan om er voor te zorgen dat de minderjarige niet nog meer schade oploopt.

?? 2.6.3. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Zoals ik in het algemene kader al aangaf stelt het Kinderrechtencomit?? dat er binnen de instelling een functioneel en kindvriendelijke klacht- en toezichtprocedure moet bestaan om het seksueel misbruik aan te geven en waarvan de minderjarige op de hoogte is. De Staat de procedures onder de aandacht van dit doen middels bewustwordingscampagnes en informatiefolders.

Zoals uit dit hoofdstuk blijkt heeft het internationale kader verschillende normen vastgesteld die de minderjarigen moet beschermen tegen seksueel misbruik. In het volgende hoofdstuk zal ik beschrijven welke normen het nationale kader bevat en wat zij inhouden.

3. Het nationale kader

3.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk zijn de uit de internationale regelgeving voortvloeiende verplichtingen voor Staten aan de orde gekomen. Het nationale kader biedt effectieve bescherming aan de minderjarige tegen seksueel misbruik om te voldoen aan de internationale verplichtingen. Deze bescherming heeft een basis in de strafrechtelijke, bestuurlijke en privaatrechtelijke wetgeving. Enkel wetgeving is echter niet voldoende. Daarom wordt er ook gekeken naar beleid, organisatie van het werk en het inzetten van goed opgeleid en gescreend personeel.

In dit hoofdstuk wordt het nationale kader beschreven ter bescherming van minderjarigen. Ik zal dit aan de hand van de vier eerder genoemde onderwerpen doen. Hierbij zal ik ingaan op het huidige nationale kader en geef ik aan in hoeverre en op welke punten het nationale kader in beweging is om te voldoen aan de internationale verplichtingen. Er wordt onder meer aandacht geschonken aan een aantal voorgestelde wetswijzigingen, waaronder het wetsvoorstel Professionalisering van de jeugdzorg (hierna: wetsvoorstel Professionalisering) en het wetsvoorstel Jeugdwet. Deze wijzigingen zullen enerzijds binnen afzienbare tijd deel uitmaken van het huidige nationale kader en anderzijds invloed hebben op de bescherming van minderjarigen in instellingen en zijn om die redenen interessant voor dit onderzoek.

Het nationale kader biedt geen regelgeving die minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking in een instelling direct moet beschermen tegen seksueel misbruik. Dit is opmerkelijk te noemen omdat uit onderzoek van de Commissie Samson is gebleken dat minderjarigen met een beperking beduidend vaker slachtoffer zijn van seksueel misbruik in de instelling dan minderjarigen zonder een beperking. In dit hoofdstuk zal ik enkel ingaan op deze specifieke groep minderjarigen indien dit nodig is ter aanvulling van de algemene regels.

3.2 Preventie
De focus bij preventie richt zich specifiek op het verkleinen van de risico’s en het versterken van de beschermende factoren die betrekking hebben op het seksueel misbruik.

?? 3.2.1. Plaatsing van de minderjarige
Zoals eerder bleek moet bij de uithuisplaatsing zorgvuldig worden geoordeeld over de verblijfplaats van de minderjarige. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing door de kinderrechter is afgegeven wordt door de zorgaanbieder bepaald of de minderjarige in de bredere familie, een pleeggezin of in een instelling wordt geplaatst.
In Nederland komen de meeste uit huis geplaatste minderjarigen terecht in een pleeggezin en dit aantal stijgt nog steeds. Maar ondanks dat het aantal pleegzorgplaatsingen stijgt wordt nog altijd een derde van de minderjarigen in een instelling geplaatst. In het nationale kader is momenteel geen voorkeursregeling te vinden voor een pleeggezinplaatsing boven plaatsing in een residenti??le instelling. Hier komt wel verandering in. Met het wetsvoorstel Jeugdwet is het amendement inhuisplaatsing aangenomen. Dit heeft het gevolg dat indien de Jeugdwet gelding heeft de voorkeur van plaatsing in een gezinsomgeving wettelijk is geregeld.

?? 3.2.2. De taak tot preventie
De preventie van het seksueel misbruik is niet de taak van ‘?n specifiek persoon. Figuur 1 geeft een duidelijk beeld waar de minderjarige staat en wat de verhouding is tussen de minderjarige en bijvoorbeeld de groepsleider. In de kring direct rondom het kind zitten de ouders, de groepsgenoten en de groepsleiders. Deze groep personen heeft zeer regelmatig, al dan niet dagelijks, contact met de minderjarige. Daar omheen staan de vrienden, familie, de teamleider, de gedragswetenschapper en de gezinsvoogd. Deze groep personen hebben wel direct contact met de minderjarige, echter minder geregeld dan de kring van personen direct rondom de minderjarige. In de derde kring personen zit het bestuur van de instelling waar de minderjarige verblijft. Zij heeft geen direct contact met de minderjarige maar be??nvloedt wel de binnenste kringen met betrekking tot de omgang met de minderjarige. In de buitenste kring zitten de actoren die toezicht houden op de instelling, zowel intern als extern. De buitenste twee lagen hebben een grote rol in de ontwikkeling van voorwaarden, waardoor de professionals hun werk in de instelling goed kunnen doen.
Figuur 1 Concentrisch model voor voorzorgproces in residenti??le instellingen

Preventie is aldus de taak van meerdere personen. Om het misbruik in de instelling tegen te kunnen gaan moeten er preventieve maatregelen worden genomen. Deze maatregelen ga ik hierna bespreken en heb ik gecategoriseerd in de volgende twee thema’s, te weten: professionaliteit en het doorbreken van de handelingsverlegenheid.

?? 3.2.3. Professionaliteit
Om seksueel misbruik te kunnen voorkomen is professionaliteit binnen de instelling belangrijk. Onder professionaliteit worden verschillende normen verstaan die betrekking hebben op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, de opleiding en screening van de professionals en hun competenties.
In beginsel hanteert iedere instelling zijn eigen normen en gedragscodes voor de professionals. Maar de gedragscode dat seksueel contact tussen de professionals en de minderjarige in de instelling ongeoorloofd is blijkt universeel te worden gehanteerd.
Binnen de instellingen vinden cursussen en trainingen plaats die betrekking hebben op de seksualiteit van de minderjarige en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze cursussen zijn nodig om de professional de kennis te verschaffen van deze onderwerpen zodat enerzijds de professional sneller kan ingrijpen bij vermoedens van seksueel misbruik en anderzijds de professional kan worden onthouden grensoverschrijdend gedrag te vertonen.

Op 24 april 2013 is het wetsvoorstel Professionalisering aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel brengt verschillende wetswijzigingen tot stand die tot doel hebben een wettelijk stelsel voor de professionalisering van de professionals in te voeren. Het wetsvoorstel heeft tot verandering dat de professionals van de instelling verplicht zijn zich te registreren in een wettelijk register. Bij het uitgeven van een registratie van de professional wordt getoetst of de professional beschikt over adequate kennis over seksualiteit. Om geregistreerd te blijven moeten de professionals voldoen aan de verplichte bij- en nascholing. Hierdoor ontstaat er een systeem van permanente educatie van de professionals.
Voorts is er sedert 1 juli 2013 een controlemechanisme ingesteld voor professionals die willen werken met minderjarigen. De professionals worden bij de sollicitatieprocedure gecontroleerd op zedendelicten uit het verleden middels de verplichte overdracht van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG). Door deze verplichting is het voor werkgevers mogelijk om zedendelinquenten uit te sluiten van beroepen met minderjarigen. Daarnaast wordt er tijdens het sollicitatiegesprek aandacht besteed aan diverse persoonlijke onderwerpen zoals eigen ervaringen met seksueel misbruik en het omgaan met seksualiteit.

Uit het onderzoek van de Commissie Samson is gebleken dat het grootste gedeelte van het misbruik wordt gepleegd door de minderjarigen onderling. De commissie doet daarom de aanbeveling dat er voldoende professionals moeten zijn om toezicht te kunnen houden op de groep. Het wetsvoorstel Professionalisering zou hier een impuls voor kunnen zijn. Van de professional wordt verwacht dat deze voortdurend alert is op het voorkomen van seksueel misbruik in de instelling. Zeker de professionals die met minderjarigen werken moeten er permanent alert op zijn dat het seksueel misbruik voor kan komen. De verplichte registratie van professionals zorgt er voor dat enkel professionals die een opleiding hebben gevolgd en voldoen aan de verplichte bij- en nascholing kunnen werken met minderjarigen. Daarnaast kan middels het tuchtrecht door de beroepsgroep worden gecontroleerd of de professional alert genoeg is om het seksueel misbruik tegen te kunnen gaan. Is dit niet het geval dan moeten de normen voor professioneel handelen worden aangescherpt en indien nodig gecorrigeerd. In het uiterste geval kan de professional door het tuchtrechtcollege uit het register worden geschrapt.

?? 3.2.4. Doorbreken handelingsverlegenheid
Uit het onderzoek van de Commissie Samson blijkt dat er grote handelingsverlegenheid en onwetendheid bestaat op de werkvloer. Het is voor de minderjarigen echter essentieel dat er professioneel en open over seksualiteit kan worden gesproken. Door seksualiteit breed bespreekbaar te maken wordt enerzijds de onwetendheid en handelingsverlegenheid bij de professional weggenomen. Anderzijds leert de minderjarige op te komen voor haar eigen gevoelens, grenzen aan te geven en te leren omgaan met lastige situaties waardoor de weerbaarheid van de minderjarige wordt vergroot.
Professionals kunnen middels trainingen en cursussen in de instelling de kennis verwerven wat een gezonde seksuele ontwikkeling van minderjarigen is en wat als afwijkend gedrag gesignaleerd moet worden. Deze trainingen en cursussen blijven echter vaak te algemeen. De invoering van het wetsvoorstel Professionalisering zal er voor kunnen zorgen dat de handelingsverlegenheid van de professional wel wordt doorbroken. De in het wetsvoorstel opgenomen registratieplicht zal er voor zorgen dat bij de uitgifte van de registratie worden onderzocht of de professional voldoende kennis bezit en of de seksuele ontwikkeling onderdeel is geweest van de basisopleiding. Daarnaast zal er een beroepscode worden ge??ntroduceerd die als handvat gaat dienen voor de professionals om de minderjarigen te kunnen voorzien van voorlichting en ondersteuning bij de seksuele ontwikkeling.

Indien de handelingsverlegenheid van de professional wordt weggenomen en seksualiteit bespreekbaar wordt gemaakt kan er een open klimaat in de groep worden gecre??erd. Het open klimaat tussen de professional en de minderjarige kan er aan bijdragen dat er echt contact gemaakt kan worden en signalen eventueel sneller opgevangen kunnen worden.

?? 3.2.5. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Gelet op de professionaliteit is het van belang dat de jeugdzorginstellingen bijscholing voor de professionals organiseren dat is toegesneden op de specifieke taken van de professional en deze doelgroep. Doordat de minderjarige een beperking heeft moet deze anders behandeld en benaderd worden door de professional. Om die reden is het belangrijk dat de professional over de kennis beschikt om de minderjarigen op de juiste manier te benaderen om het seksueel misbruik te kunnen voorkomen.

Naast de professionaliteit is het van belang dat de thema’s rond de seksualiteit bespreekbaar gemaakt worden. Zoals ik hiervoor al stelde moeten minderjarigen met een beperking anders benaderd worden. Rekening houdend met de doelgroep kan seksualiteit bespreekbaar worden gemaakt met behulp van bijvoorbeeld beeldmateriaal en rollenspellen.
3.3 Signaleren
Om het seksueel misbruik van minderjarigen te kunnen voorkomen danwel te stoppen middels duurzame oplossingen dienen de personen die in de (nabije) omgeving van de minderjarige staan de signalen op te vangen. Aan de hand van de thema’s ‘voorgeschiedenis’ en ‘opvangen van signalen’ zal ik het signaleren van seksueel misbruik nader beschrijven.

?? 3.3.1. Voorgeschiedenis
Om signalen op te kunnen vangen is het belangrijk dat de professional inzicht heeft in de voorgeschiedenis van de minderjarige. Een goed inzicht in de voorgeschiedenis kan immers bijdragen aan het bieden van de juiste hulpverlening, de verwerking van het misbruik uit het verleden en ter voorkoming van nieuw misbruik en de daarbij behorende hertraumatisering.
Het inzicht in de voorgeschiedenis kan worden gegeven in het dossier van de minderjarige. Uit verschillende onderzoeken blijkt echter dat het seksueel misbruik vaak niet in het dossier van de minderjarige is opgenomen. Dit kan enerzijds verklaard worden doordat het misbruik niet aan het licht is gekomen. Anderzijds is er sterk het vermoeden dat het ontbreken van de informatie kan worden verklaard uit vrees dat de minderjarige anders niet meer in een (andere) instelling geplaatst kan worden. Het ontbreken van deze informatie kan gevolgen met zich meebrengen. Zo is het denkbaar dat er geen therapie wordt gegeven om het misbruik te verwerken. Dit kan een gevaar opleveren voor zowel de betreffende minderjarige als voor de minderjarigen in de groep. Het is daarom van belang dat organisaties die hulpverlening bieden aan de minderjarige meer op elkaar afgestemd worden. De instelling moet er voor zorgen dat de informatie met betrekking tot problemen bij de seksuele ontwikkeling en voorgeschiedenis van de minderjarige behoorlijk overgedragen wordt aan de andere hulporganisatie. Het Kwaliteitskader stelt dat per 1 januari 2014 de hulpverleners op de hoogte moeten worden gesteld van de voorgeschiedenis. Het Kwaliteitskader is een document van Jeugdzorg Nederland en is opgesteld om seksueel misbruik in de jeugdzorg terug te dringen en een gezonde seksuele ontwikkeling van minderjarigen in de jeugdzorg te bevorderen. Het kader geeft veel regels wat er moet veranderen om dit doel te bereiken. Hierbij zijn de aanbevelingen van de Commissie Samson de basis geweest. De vraag is echter in hoeverre enkel het benoemen van de verplichting in het Kwaliteitskader zal zorgen voor een ommekeer. Er zijn immers geen sancties bij het niet naleven van de normen uit het Kwaliteitskader. Daarnaast is er geen mogelijkheid om de verplichtingen uit het Kwaliteitskader af te dwingen bij bijvoorbeeld het bestuur van de instelling of desgewenst bij de rechter.

Het ministerie van VenJ is momenteel bezig met het opstellen van een stappenplan welke aangeeft wie, wanneer en hoe informatie moet worden gedeeld. De vraag met betrekking tot deze maatregel is in hoeverre een dergelijk stappenplan eraan zal bijdragen dat het seksueel misbruik in de toekomst wel in het dossier wordt genoteerd? Er bestaat immers een sterk vermoeden dat het misbruik niet wordt opgenomen in het dossier vanwege de vrees dat de minderjarige niet meer in een andere instelling geplaatst kan worden. Indien dit vermoeden gegrond blijkt te zijn hebben de professionals geen richtlijnen hiertoe nodig. Wellicht zou een zogenoemde meldplicht, op straffe van een sanctie, tot het opnemen van het seksueel misbruik in het dossier beter werken. Door een meldplicht worden mogelijke risico’s eerder bekend en wordt het makkelijker om in te grijpen bij signalen.

Voorts kan het maken van een risico-analyse, bij aanvang van de hulpverlening, bijdragen aan de bescherming van seksueel misbruik. Aan de hand van de analyse wordt beoordeeld of hulpverlening nodig is, in welke groep de minderjarige geplaatst dient te worden en dient de groepsgrootte in overweging genomen te worden. In sommige instellingen wordt bij aanvang van de hulpverlening expliciet gevraagd naar de voorgeschiedenis om een risicoanalyse te kunnen maken. Echter is dit nog niet universeel ingevoerd. Het kwaliteitskader geeft aan dat dit per 1 januari 2014 in iedere instelling ingevoerd zou moeten zijn. Onderzoek heeft echter nog niet uitgewezen of instellingen hierin voorzien.

?? 3.3.2. Opvangen van signalen
In de instelling kan de professional op twee manieren de signalen opvangen. Direct, indien het slachtoffer de professional in vertrouwen neemt, danwel indirect doordat de professional afwijkend gedrag signaleert. Hierbij dient de professional te letten op het gedrag en de emoties van de minderjarige, de collega en de interactie tussen hen.
Het signaleren van het misbruik kan op twee punten een probleem opleveren. Enerzijds indien de professional onvoldoende training heeft gehad in het opvangen van signalen. Anderzijds kan het lastig zijn om met de vermoedens van seksueel misbruik door een collega naar buiten te komen. Om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk signalen worden opgevangen is het van belang dat medewerkers in de instelling hierin goed getraind zijn. Binnen de instelling dient er een open klimaat te heersen en moet er openlijk over seksualiteit gepraat kunnen worden. Dit hangt aldus nauw samen met de professionaliteit van de professional.

Indien de signalen eenmaal opgevangen zijn is het belangrijk dat deze bij de instelling terecht komen zodat er maatregelen kunnen worden genomen.

3.4 Melden & hulpverlening
Bij het proces van melden en maatregelen wordt er gezocht naar integrale oplossingen. In deze paragraaf komen de volgende thema’s aan de orde: het doen van een melding, maatregelen na de melding en hulpverlening aan het slachtoffer.

?? 3.4.1. Het doen van een melding
Of er een melding gedaan moet worden hangt af van de (vermoedelijke) dader. Indien een professional binnen de instelling constateert dat een collega zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een minderjarige, heeft de professional een plicht dit te melden bij het bestuur van de instelling. Indien het misbruik bij het bestuur aan het licht is gekomen geldt er een extern meldplicht aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK).
Indien de vermoedelijke dader een minderjarige is, dan geldt er voor de professional een meldrecht. De wetgever heeft op dit punt bewust voor een meldrecht gekozen omdat er grote gevolgen kunnen zitten aan een meldplicht. Zo is het denkbaar dat de professional ieder klein vermoeden gaat melden om te voorkomen dat achteraf wordt gezegd dat hij niet heeft voldaan aan zijn meldplicht. Dit kan het gevolg hebben dat er veel onterechte meldingen worden gedaan, en terechte meldingen in het gedrang komen.

Voor professionals was er lange tijd onduidelijkheid wanneer nu precies een melding gedaan moet worden. Om de meldprocedure meer duidelijkheid in te geven is op 1 juli 2013 de wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden (hierna: wet Verplichte meldcode). Door de inwerkingtreding van deze wet moet elke instelling voorzien in een meldcode die stelt wanneer grensoverschrijdend gedrag gemeld moet worden en wanneer niet. De instelling moet het stappenplan uit de wet aanvullen zodat deze passend is voor de omgeving waarvoor deze gebruikt wordt. Een goed stappenplan biedt zekerheid voor de professionals en is nodig omdat het op voorhand niet altijd evident is of er sprake is van seksueel misbruik, waardoor interpretatie en toepassing van de normen nodig kan zijn. In september 2013 heeft de IJZ onderzoek gedaan naar de implementatie van de meldcode. Uit dit onderzoek bleek dat nagenoeg alle instellingen een meldcode hebben ge??mplementeerd.
Wat betreft minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking zou er mijns inziens, gelet op de onduidelijkheid bij de professionals met betrekking tot de meldplicht, ook een stappenplan moeten worden gecre??erd die specifiek gericht is op het melden van misbruik bij deze groep minderjarigen.

?? 3.4.2. Maatregelen na de melding
Nadat er een melding is gedaan van (een vermoeden van) seksueel misbruik zijn er verschillende maatregelen die genomen moeten worden.
Indien de vermoedelijke dader een collega blijkt te zijn vindt er een gesprek plaats tussen de directie, de minderjarige en de betreffende professional en er wordt een onderzoek ingesteld waarbij de professional op non-actief wordt gezet. Het bestuur van de instelling is belast met de primaire verantwoordelijkheid over het onderzoek en stelt een onderzoekscommissie in.

Instellingen beschikken nog niet over een protocol dat een stappenplan beschrijft nadat een melding is gedaan van misbruik door een minderjarige. Uit de praktijk blijkt wel dat in veel gevallen na een melding de dader of het slachtoffer wordt overgeplaatst. De vraag is echter of dit een duurzame oplossing is. De maatregelen moeten aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van de minderjarige waarbij de ontwikkeling van de minderjarige en het versterken van de sociale context centraal staan. Dit geldt voor zowel de minderjarige pleger als slachtoffer. Het is maar de vraag of hier aan wordt voldaan als de minderjarige wordt overgeplaatst. Want zoals ik al eerder heb aangegeven wordt het seksueel overschrijdend gedrag en/of het misbruik vaak verzwegen in de documentatie waardoor de nieuwe instelling hier niet van op de hoogte is.

?? 3.4.3. Hulpverlening aan het slachtoffer
De protocollen van de instellingen geven aan dat er adequate en gepaste begeleiding en opvang geregeld dient te worden voor het slachtoffer, echter blijft deze beschrijving vaag en worden de te nemen maatregelen niet concreet uitgewerkt. De Commissie Samson heeft aangegeven dat de procedure ter ondersteuning van het slachtoffer en de te nemen maatregelen concreter uitgewerkt dienen te worden. Het Kwaliteitskader stelt dat per 1 mei 2014 de zorginstellingen het hulpverleningsaanbod voor slachtoffers vastgesteld en beschikbaar dienen te hebben De termijn is nog niet verstreken waardoor er ook nog geen onderzoek is gedaan naar de realisatie hiervan.

3.5 Toezicht & beroep
Om te bepalen of er wordt voldaan aan de genoemde normen wordt er toezicht gehouden. Dit gebeurt zowel intern door het bestuur van de instelling, als extern door de IJZ.
Nadat een minderjarige het niet eens is met de gang van zaken binnen de instelling kan hij of zij een klacht indienen bij de klachtencommissie van de instelling. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid tot het extern indienen van een klacht.

?? 3.5.1. Toezicht
Het toezicht op de jeugdzorg berust bij de Inspectie Jeugdzorg. De IJZ heeft tot taak om onderzoek te verrichten naar de kwaliteit in algemene zin van de jeugdzorg en het toezicht houden op de naleving van de Wet op de jeugdzorg en de daarop berustende bepalingen.
In het wetsvoorstel Jeugdwet wordt de rol van de IJZ versterkt. De IJZ zal op de plekken waar naar schatting de grootste risico’s zijn moeten voorzien in intensief toezicht, ook wel risico gebaseerd toezicht genoemd. Daarnaast zal de IJZ extra toezicht houden op de certificeringeis van de professionals. De IJZ zal afspraken vastleggen met betrekking tot het uitwisselen van informatie en het afbakenen van de controle en toezicht welke door de inspectie zal worden vastgesteld.

De IJZ voert ook onderzoek uit indien er een melding bij de Inspectie wordt gedaan van seksueel misbruik. Voor veel professionals is het echter niet duidelijk wanneer een melding gedaan moet worden, waardoor er zelden aan de meldingsplicht bij de IJZ wordt voldaan. Nu er een verplichte meldcode geldt voor de instellingen, en deze ook in bijna alle instellingen is ge??mplementeerd, is de kans aanzienlijk dat de rol van de IJZ ook op dit punt wordt versterkt.

Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel jeugdwet zal de IJZ voorts een duidelijke handhavende rol krijgen in het toezien op naleving van de kwaliteitsnormen uit het Kwaliteitskader. De IJZ heeft daarbij ook de mogelijkheid tot het uitgeven van een boete.
?? 3.5.2. Beroep
De minderjarige heeft het recht tot het indienen van een klacht bij de klachtencommissie van de instelling. Ondanks de aanbeveling om te voorzien in een heldere en toegankelijke klachtenprocedure wordt in het kwaliteitskader aangegeven dat er (voorlopig) geen maatregelen hiertoe worden genomen. De reden hiervoor zou liggen in het feit dat hoofdstuk 12 Wet op de jeugdzorg hier voldoende in voorziet.

De Wet op de Jeugdzorg geeft een raamwerk van een aantal procedurevoorschriften. De bepalingen uit deze wet waarborgen een klachtenregeling die voorziet in een zorgvuldige klachtenbehandeling. Hieronder valt een onpartijdige oordeelsvorming door een klachtencommissie, de termijnen waarbinnen de procedures moeten zijn afgerond, het principe van hoor en wederhoor en de mogelijkheid voor de minderjarige om zich te laten bijstaan bij de behandeling van de klacht. De instelling dient zelf nadere invulling te geven aan de wijze waarop klachten worden ingediend en behandeld.

De instelling is verplicht een schriftelijke regeling vast te stellen voor de behandeling van klachten en deze op passende wijze onder de aandacht van de minderjarige of diens ouder/voogd te brengen. Instellingen voorzien hier tegenwoordig vaak in door de regeling vast te stellen op de website van de instelling.

De minderjarige kan een klacht indienen over gedragingen van de instelling, of van een medewerker van de instelling. De Wet op de Jeugdzorg bevat een ruim klachtbegrip. Er kan worden geklaagd over ‘gedragingen’, aldus over al hetgeen de klager in de behandeling of bejegening niet aanstaan. Maar dit impliceert niet dat de minderjarige nagenoeg altijd ontvankelijk is of dat elke klacht gegrond is.
Om de minderjarige te ondersteunen in het laten horen van diens stem wordt er in elke instelling een cli??ntvertrouwenspersoon ingesteld. De cli??ntvertrouwenspersoon is een onafhankelijke derde die advies en/of informatie geeft en de minderjarige ondersteunt bij het indienen en afhandelen van klachten.

De klachtencommissie bestaat uit personen die niet werkzaam zijn in de instelling. Dit is zo gedaan om de onafhankelijkheid van de commissie te kunnen garanderen.
Binnen zes weken na indiening van de klacht door de minderjarige moet de klachtencommissie laten weten of de klacht gegrond of ongegrond is en kan deze aanbevelingen doen. Binnen vier weken na de gegrondverklaring zal de instelling laten weten of het oordeel van de klachtencommissie wordt overgenomen en of er maatregelen moeten worden genomen.

Indien de minderjarige het niet eens is met het oordeel van de instelling kan de minderjarige een klacht indienen bij de Kinderombudsman. Indien er sprake is van onrechtmatige handelen, staat er voor de minderjarige beroep open bij de burgerlijke rechter. In de praktijk blijkt dat minderjarigen echter niet vaak gebruik maken van deze mogelijkheid. Minderjarigen hebben vaak de voorkeur voor een informele behandeling die oplossingsgericht is, zoals bemiddeling.

In hoofdstuk 2 heb ik beschreven welke verplichtingen Staten hebben om de minderjarige te kunnen beschermen tegen de vormen van seksueel misbruik. Zoals uit dit hoofdstuk blijkt is het nationale kader in beweging. Gestreefd wordt om minderjarigen die in instellingen verblijven te beschermen tegen alle vormen van seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag. In het volgende hoofdstuk zal ik het nationale kader afzetten tegen de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale regelgeving en wordt de vraag beantwoord in hoeverre de nationale wet hieraan voldoet.

4. Toetsing aan internationale standaarden

4.1 Inleiding
Uit de internationale regelgeving vloeien verplichtingen voor Staten ter bescherming van seksueel misbruik van kwetsbare minderjarigen. In het vorige hoofdstuk heb ik aangegeven dat het nationale kader in beweging is om te kunnen voldoen aan deze verplichtingen. In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord in hoeverre het nationale kader voldoet aan de internationale verplichtingen. Hierbij zal ik wederom de vier eerdergenoemde onderwerpen als leidraad gebruiken.

4.2 Preventie
De Staat heeft verschillende verplichtingen, gelet op de preventie van seksueel misbruik van minderjarigen. Hierbij gaat het vooral om het verkleinen van de risico’s en het versterken van de beschermende factoren.

?? 4.2.1. Plaatsing van de minderjarige
Indien blijkt dat de minderjarige uit huis moet worden geplaatst moet zorgvuldig gekeken worden naar mogelijkheden tot plaatsing van de minderjarige. Waar de minderjarige geplaatst wordt hangt af van verschillende factoren, maar steeds moet het belang van de minderjarige voorop staan. Het internationale kader heeft een sterke voorkeur voor plaatsing in een gezinsomgeving. Enkel bij uiterste noodzaak is plaatsing in een jeugdzorginstelling volgens het internationale kader geoorloofd. De Guidelines stellen dat plaatsing in een jeugdzorginstelling enkel gewenst is indien dit passend, noodzakelijk en constructief is voor de minderjarige.
In Nederland worden de meeste uit huis geplaatste minderjarigen in een pleeggezin geplaatst. Desondanks verblijft nog altijd een derde van de minderjarigen in een instelling. Dit is zorgwekkend omdat minderjarigen in instellingen aanzienlijk meer kans hebben op seksueel misbruik dan minderjarigen in een pleeggezin. De kans voor minderjarigen in de pleegzorg is zelfs niet groter dan binnen een ‘gewoon’ gezin. Daarom bestaat er noodzaak om het aantal plaatsingen in jeugdzorginstellingen terug te dringen en sneller te zoeken naar plaatsingsmogelijkheden binnen de bredere familie of de familievervangende zorg om het seksueel misbruik te voorkomen. Gelet hierop kan worden beargumenteerd dat het probleem van seksueel misbruik breder getrokken moet worden.

In het nationale kader is momenteel nog geen voorkeursregeling te vinden. Dit zal veranderen met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Jeugdwet. Plaatsing in een instelling zal alsdan alleen mogelijk zijn als dit aantoonbaar in het belang is van de minderjarige. De vraag is in hoeverre een dergelijke regel de plaatsing in jeugdzorginstellingen zal terugdringen. De Kinderrechtenmonitor heeft daarom de aanbeveling gedaan om het Ministerie van VWS een actiever beleid te laten voeren tot werving van pleeggezinnen. De Kinderrechtenmonitor is in opdracht van de Kinderombudsman opgesteld door de Universiteit Leiden en het Centraal Bureau voor de Statistieken en laat op basis van feiten en cijfers de trends en ontwikkelingen zien hoe het met de rechten van minderjarigen in Nederland is gesteld. Op bepaalde punten doet de Kinderrechtenmonitor aanbevelingen ter verbetering van de rechten van de minderjarigen, zo ook op het gebied van de plaatsing van minderjarigen in instellingen. Naar aanleiding van de aanbeveling van de Kinderrechtenmonitor heeft het ministerie van VWS aangegeven dat er campagneactiviteiten zullen worden opgericht om dit te bewerkstelligen.
Het nationale kader zal, indien de Jeugdwet in werking is getreden, alsdan meer in overeenstemming zijn met de internationale regelgeving. In ieder geval zal de voorkeursregeling dan wettelijk benadrukt worden.

?? 4.2.2. Professionaliteit
De Staat heeft de verplichting om actief voor veilige omgeving in de instelling te zorgen en dat risicovolle situaties voor minderjarigen worden uitgesloten. Dit kan worden gedaan door kwantitatieve en kwalitatieve eisen te stellen aan de professionals.
Om de professionaliteit van de professionals te kunnen waarborgen vinden binnen de instellingen cursussen en trainingen plaats met betrekking tot seksualiteit. Dit is echter niet voldoende, zo stelt het Kinderrechtencomit?? expliciet aan Nederland. De professionals moeten beter geschoold worden in de seksualiteit van de minderjarige. Om aan deze verplichting te voldoen wordt er gestimuleerd om aandacht te besteden aan seksualiteit binnen het curriculum. Hiermee wordt bereikt dat de professional beschikt over een zekere basiskennis. Daarnaast zorgt het wetsvoorstel Professionalisering ervoor dat enkel geregistreerde professionals mogen werken in de jeugdzorg. Om in het bezit te komen van een registratie moet de professional voldoen aan de verplichte bijscholing. De registratie wordt iedere vijf jaar getoetst waardoor er continue controle is op de parate kennis van de professional.
Daarnaast worden professionals bij de sollicitatieprocedure gecontroleerd op zedendelicten uit het verleden middels het verplicht overleggen van een VOG. Hiermee wordt voldaan aan de verplichting in het voorzien van een controlemechanisme om zedendelinquenten te weren als professional in de jeugdzorg.

?? 4.2.3. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Het Kinderrechtencomit?? dringt er op aan om minderjarigen met een beperking enkel in een instelling te plaatsen zijnde als laatste redmiddel. Op dit punt gaat het Kinderrechtencomit?? verder dan plaatsing van minderjarigen zonder een beperking. De extra bescherming van het Kinderrechtencomit?? is niet onterecht, want deze groep minderjarigen zijn volgens het EHRM extra kwetsbaar.

Gelet op het door het EHRM gestelde kwetsbaarheidscriterium kan worden gesteld dat er voor Staten een bijzondere positieve verplichting voortvloeit ter bescherming van deze groep minderjarigen. Voor de Staat geldt er een zwaardere eis om te voorzien in een goede opleiding voor professionals die werken met deze groep minderjarigen. De registratieplicht die is ge??ntroduceerd in het wetsvoorstel Professionalisering zorgt er voor dat de professional de basiskennis bezit en zich telkens moet bijscholen. Er wordt echter niet vastgesteld dat de kennis moet worden toegespitst op deze doelgroep. Hier laat het nationale kader steken vallen. De instellingen zouden moet voorzien in speciale bijscholingscursussen gelet op de extra kwetsbaarheid van deze groep minderjarigen.
4.3 Signaleren
Het vroegtijdig signaleren van misbruik of grensoverschrijdend gedrag kan er toe bijdragen dat het misbruik wordt gestopt en in sommige gevallen zelfs voorkomen.

?? 4.3.1. De kennis en vaardigheden van de professional
Gelet op de internationale regelgeving heeft de Staat de verplichting om minderjarigen te beschermen tegen alle vormen van kindermishandeling. Hierbij heeft de Staat niet alleen de verplichting om in te grijpen bij vermoedens van seksueel misbruik indien zij op de hoogte is van het misbruik maar ook indien de Staat op de hoogte had moeten zijn van het misbruik. De Staat kan, gelet op de EHRM jurisprudentie, verantwoordelijk worden gehouden voor het seksueel misbruik binnen de instelling.
De Staat heeft aldus de positieve verplichting ter bescherming van minderjarigen. Echter gelet op de kwetsbaarheid van minderjarigen in instellingen kan gesteld worden dat deze positieve verplichting voor de Staat verder gaat bij deze specifieke groep minderjarigen. De Staat moet er actief voor zorgen dat signalen van minderjarigen worden opgevangen. Hier kan de Staat aan voldoen door ervoor te zorgen dat de professionals in de instelling beschikken over de kennis en vaardigheden om de vermoedens van misbruik te signaleren en moeten zij regelmatig worden bijgeschoold. Zoals ik al eerder aangaf zal het wetsvoorstel Professionalisering hier een grote bijdrage aan hebben. Door invoering van de registratieplicht kan er voor worden gezorgd dat enkel professionals met de minderjarigen werken die goed zijn geschoold en kennis hebben van de meest recente signaleringstechnieken.

?? 4.3.2. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Staten hebben de verplichting om wetgeving en beleid te implementeren die specifiek gericht is op deze groep minderjarigen. Het huidige nationale kader voorziet niet in deze verplichting maar kent enkel algemene regelingen voor minderjarigen in instellingen.
4.4 Melden & hulpverlening
Op het moment dat er vermoedens zijn van seksueel misbruik moeten er maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op het melden van het vermoeden en de hulpverlening na het doen van de melding.

?? 4.4.1. Het doen van een melding
De Staat heeft geen verplichting tot het instellen van een meldplicht bij de professional. Het Kinderrechtencomit?? heeft echter dringend aanbevolen om een dergelijke meldplicht wel te implementeren. Een meldplicht kan het seksueel misbruik immers terugdringen zo stelt het Kinderrechtencomit??. In het nationale kader geldt enkel een meldplicht indien de (vermoedelijke) dader een collega is. Is de (vermoedelijke) dader een minderjarige, dan geldt er geen meldplicht maar een meldrecht.

Daarnaast heeft de Staat de verplichting tot het verzorgen van een effectief meldpunt en dient de Staat het melden van een vermoeden aan te moedigen. Sinds 1 juli 2013 hebben instellingen de verplichting te voorzien in een meldcode om duidelijkheid te scheppen bij de professional omtrent het doen van een melding. Deze verplichting is een goede stap in de richting omdat uit onderzoek is gebleken dat professionals die werken met een meldcode drie maal zo vaak ingrijpen als professionals die deze meldcode niet voorhanden hebben. De IJZ heeft in september 2013 een onderzoek gedaan waaruit bleek dat nagenoeg alle instellingen inmiddels over een meldcode beschikken.

?? 4.4.2. Maatregelen na een melding
Gelet op het internationale kader heeft de Staat de verplichting om onderzoek te doen naar de meldingen om hulpverlening te kunnen bieden. De Staat heeft drie externe partijen ingesteld die een rol kunnen spelen bij het onderzoek naar de melding, te weten: de IJZ, het AMK en de politie/het OM. De Staat heeft aldus voldaan aan de verplichtingen om te voorzien in het doen van onderzoek en het bieden van hulpverlening. Echter blijkt uit onderzoek dat een melding bij het IJZ en het AMK maar weinig gebeurd waardoor er geen onderzoek kan worden gedaan of hulpverlening kan worden geboden. Alsdan moet worden bewerkstelligd dat de melding vaker terecht komt
bij externe partijen zodat er onderzoek gedaan kan worden en passende hulpverlening kan worden geboden vanuit de Staat.

?? 4.4.3. Hulpverlening aan het slachtoffer
Uit het internationale kader blijkt dat de Staat de verplichting heeft het slachtoffer te ondersteunen, te helpen en te behandelen waarbij rekening moet worden gehouden met de opvattingen, behoeften en zorgen van de betreffende minderjarige. Hierbij moet de Staat de ernst en de dreiging van het risico telkens aantonen en controleren en moeten er maatregelen worden getroffen met betrekking tot het slachtoffer. In het nationale kader beschikken de jeugdzorginstellingen over protocollen die aangeven dat er adequate en gepaste begeleiding en opvang geregeld moet worden voor het slachtoffer. Echter worden deze normen niet verder uitgewerkt. Om passende hulpverlening te kunnen bieden zou de procedure ter ondersteuning van het slachtoffer concreter moeten worden uitgewerkt.

Voorts moeten Staten voorzien in het aanbieden van hulpdiensten per telefoon en internet voor slachtoffers en minderjarigen die het risico lopen om slachtoffer te worden. De ministeries van VenJ en VWS hebben een website beschikbaar gesteld die voorziet in het hulpaanbod van seksueel misbruik voor slachtoffers. De website is sedert 1 januari 2014 online gegaan en zal in april 2014 op bruikbaarheid worden getest door het Ministerie van VWS. Gelet op de recente ontwikkelingen is nog geen schatting te maken in hoeverre deze maatregel zal helpen om meer inzicht te krijgen in het hulpaanbod voor slachtoffers.

4.5 Toezicht & beroep
Gelet op het internationale kader hebben Staten verplichtingen ten aanzien van het toezicht binnen de instelling en het beroep op een eventuele klachtenprocedure of een gerechtelijke procedure door de minderjarige. Aan de hand van de thema’s toezicht en beroep zal ik bespreken in hoeverre het nationale kader voldoet aan de internationale verplichten.

?? 4.5.1. Toezicht
Wat betreft het toezicht dient de Staat er zorg voor te dragen dat er een functioneel toezichtorgaan bestaat die toeziet op het naleven van de gestelde normen. Uit de EHRM jurisprudentie kan worden afgeleid dat de Staat zich niet kan onttrekken aan de aansprakelijkheid door te stellen dat de verantwoordelijkheid is overgedragen aan het bestuur van de instelling. Binnen het nationale kader is het de Inspectie Jeugdzorg die hierin voorziet. De handhavende en onderzoekende rol van de IJZ zal na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Jeugdwet worden vergroot. Door de vergroting van de rol van de IJZ is er voldaan aan de internationale verplichting op dit punt.

?? 4.5.2. Beroep
Uit het internationale kader vloeit de verplichting voor Staten om te voorzien in een functioneel en kindervriendelijke klachtenprocedure voor de minderjarige. Gelet op de jurisprudentie hebben Staten daarnaast de verantwoordelijkheid om te voorzien in een procesgang voor de minderjarige indien het seksueel misbruik aan het licht is gekomen. De Commissie Samson heeft de aanbeveling gedaan om de klachtenprocedure bij de minderjarige meer onder de aandacht te brengen. Het Kwaliteitskader stelt echter dat instellingen al over een klachtenregeling beschikken en dat deze ook voldoende duidelijk is voor de minderjarige, waardoor er (voorlopig) geen verdere maatregelen genomen zullen worden. Instellingen zouden immers bij de start van de hulp informatie verschaffen over de mogelijkheden om een klacht in te dienen. Ondanks de internationale verplichting voor Staten wordt deze aanbeveling van de commissie middels het Kwaliteitskader toch aan de kant geschoven. Dit is opmerkelijk, want toen de Commissie Samson de aanbeveling deed bestond deze klachtenregeling al en bleek de bekendheid hiervan niet voldoende. Mijns inziens is het dan ook belangrijk dat hier nog stappen worden ondernomen om te voldoen aan de internationale verplichting.

Gelet op de jurisprudentie hebben Staten daarnaast de verantwoordelijkheid om te voorzien in een procesgang voor de minderjarige waar hij of zij zich effectief op kan beroepen. Dit betekent dat de weg naar de rechter makkelijk volgbaar moet zijn. Gelet op de huidige nationale praktijk is er een mogelijkheid voor minderjarigen om naar de rechter te stappen. Echter blijkt dat minderjarigen niet vaak van deze mogelijkheid gebruik te maken. De reden hiervoor is niet gelegen in het feit dat de minderjarige onbekend is met de procedure, maar omdat de minderjarige vaak de voorkeur heeft voor een informele behandeling van het probleem. In het nationale kader dient er op dit punt aandacht te worden besteed om te kunnen voldoen aan de internationale verplichting.

?? 4.5.3. Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Gelet op de EHRM jurisprudentie zijn minderjarigen die verblijven in een instelling extra kwetsbaar voor seksueel misbruik. Voor minderjarigen met een beperking die in een instelling verblijven ligt de kwetsbaarheid nog hoger. Uit het internationale kader vloeit dat Staten moeten voorzien in een functioneel en kindvriendelijke klacht- en toezichtprocedure waarvan de minderjarige op de hoogte is.
Het huidige nationale kader voorziet niet in een speciale manier om deze groep minderjarigen te benaderen met betrekking tot het indienen van een klacht danwel het instellen van beroep. Dit is opmerkelijk te noemen. Enerzijds gelet op de extra kwetsbaarheid van deze groep minderjarigen. Anderzijds gelet op het feit dat deze groep minderjarigen anders benaderd dient te worden dan minderjarigen zonder een beperking. Op dit punt laat het nationale kader steken vallen om te voldoen aan de internationale verplichtingen.

Hieruit concluderende kan niet anders gesteld worden dan dat het nationale kader nog niet voldoet aan de verplichtingen die volgen uit de internationale regelgeving. Ondanks dat het nationale kader in beweging is en de wijzigingen grotendeels positief resultaat hebben of verwacht wordt positief resultaat te zullen geven, zijn er nog een aantal stappen die gezet moeten worden.
5. Conclusie en aanbevelingen

De Commissie Samson heeft onderzoek gedaan naar het seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen. Het rapport dat uit dit onderzoek voortvloeit laat schokkende cijfers zien. Het seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen komt voor en is helaas geen uitzondering op de regel. Door de kwetsbaarheid van deze groep minderjarigen is het risico op seksueel misbruik bijna twee keer zo groot als bij minderjarigen die thuis wonen.
De internationale regelgeving erkent al langer dat uit huis geplaatste minderjarigen extra kwetsbaar zijn en daarom meer bescherming nodig hebben van de Staat. Om deze bescherming te kunnen bieden hebben Staten verschillende positieve verplichtingen opgelegd gekregen. In deze studie heb ik onderzocht welke positieve verplichtingen er voor Staten gelden en in hoeverre het nationale kader hieraan voldoet. Hierbij heb ik vier onderwerpen als leidraad genomen, te weten: preventie, signaleren, melden & hulpverlening en toezicht & beroep.

Preventie
De Staat heeft verschillende positieve verplichtingen opgelegd gekregen op het gebied van het verkleinen van de risico’s en het versterken van de beschermende factoren.

Het internationale kader heeft een sterke voorkeur voor plaatsing van uit huis geplaatste minderjarigen in een gezinsomgeving. Dit is niet onbegrijpelijk gelet op het feit dat minderjarigen die in instellingen verblijven aanzienlijk meer kans hebben op seksueel misbruik dan minderjarigen die in een pleeggezin zijn geplaatst. Gelet op de internationaal rechtelijke voorkeur, de onderzoeksresultaten van de Commissie Samson en het feit dat in Nederland nog altijd een derde van de minderjarigen in een instelling verblijft is het volgens de Kinderrechtenmonitor noodzakelijk dat het aantal plaatsingen in jeugdzorginstellingen wordt teruggedrongen. Ondanks dat de huidige wet een dergelijke voorkeursregeling nog niet kent, zal dit met de nieuwe Jeugdwet wel worden ge??mplementeerd. Deze wettelijke basis zal mijns inziens niet direct zorgen voor het terugdringen van het aantal plaatsingen in de instellingen, maar de wettelijke basis zorgt wel voor duidelijkheid en is een eerste stap in de juiste richting.

Voorts heeft de Staat de verplichting om te zorgen voor een veilige omgeving in de instelling. De Staat dient er actief voor te zorgen dat risicovolle situaties voor minderjarigen worden uitgesloten. Gelet op de internationale regelgeving kan de Staat hier aan voldoen door kwantitatieve en kwalitatieve eisen te stellen aan de professionals.
Met het wetsvoorstel Professionalisering in de jeugdzorg worden er extra eisen gesteld aan de professionals die met minderjarigen werken. Een positieve verandering is de verplichte registratie waarmee wordt getoetst of de professional voldoende kennis heeft en aan de verplichte bijscholing heeft voldaan. Door elke vijf jaar deze controle uit te voeren werken enkel professionals die beschikken over adequate kennis. Hierdoor kan het seksueel misbruik worden beperkt en in sommige gevallen zelfs worden voorkomen.
Daarnaast zijn sollicitanten sinds 1 juli 2013 verplicht tot overdracht van een VOG. De screening zou het seksueel misbruik door professionals in de instellingen moeten verminderen. De ministeries van VenJ en VWS stellen echter dat het niet waarschijnlijk is dat eenmalige screening van de professionals hiertoe zal leiden. Het is niet ondenkbaar dat de behoefte tot het misbruik pas ontstaat nadat de professional al een geruime tijd in de instelling werkt, door bijvoorbeeld een veranderde persoonlijke situatie. Doordat er daarnaast geen duidelijke profielschets bestaat van de daders van het misbruik is het lastig om de professional bij de sollicitatie al te screenen voor eventueel grensoverschrijdend gedrag in de toekomst. De ministeries van VenJ en VWS zijn een onderzoek gestart naar de vraag of continue screening van professionals in de jeugdzorg mogelijk is. Continue screening zal de minderjarige beter kunnen beschermen tegen seksueel misbruik door de professional en is daarmee in overeenstemming met de aanbeveling uit de Guidelines om de professionals te onderwerpen aan toezicht waarbij regelmatig de deskundigheid en de geschiktheid wordt getoetst. Continue screening verdient mijns inziens dan ook de voorkeur en zou een nuttige toevoeging zijn om minderjarigen in instellingen te beschermen tegen seksueel misbruik.
Naast continue screening is het belangrijk dat de professional voldoende alert is om signalen op te vangen. De wetgever stelt dat het wetsvoorstel Professionalisering hier een impuls voor zou kunnen zijn, om reden dat van de professional wordt verwacht dat deze voortdurend alert is op het voorkomen van seksueel misbruik in de instelling. Ik betwijfel echter of het wetsvoorstel hier voor gaat zorgen. Het wetsvoorstel stelt enkel dat de professional binnen de instelling professioneel moet handelen. De enkele benoeming hiervan in de wet kan mijns inziens de professional niet alerter maken dan deze nu al is. Scholing zou hier wel aan kunnen bijdragen.

Het is van belang dat er binnen de instelling open over seksualiteit kan worden gepraat. Om dit te bereiken is het van belang dat de handelingsverlegenheid van de professional wordt doorbroken. Hiertoe is het nodig dat er een cultuurverandering in de jeugdzorg plaats vindt. Om dit te bereiken is een goede basisopleiding en bijscholing van de professional belangrijk. Het open klimaat kan er voor zorgen dat er contact wordt gemaakt tussen de professional en de minderjarige waardoor signalen van misbruik sneller opgevangen kunnen worden.
Voorts moet de weerbaarheid van de minderjarige worden vergroot. Middels informatie- en bewustwordingscampagnes moet de minderjarige openlijker over seksualiteit kunnen praten. Gelet op het Kwaliteitskader Jeugdzorg zal er een aanbod worden vastgesteld met betrekking tot voorlichting en ondersteuning van minderjarigen bij de seksuele ontwikkeling. Middels deze informatievoorziening moet de minderjarige meer bewust worden van seksualiteit en seksueel misbruik. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit hiervan, maar mijns inziens is het belangrijk dat deze campagnes speciaal gericht zijn op deze doelgroep.

Met het stimuleren van seksualiteit in het curriculum van de professional enerzijds en het wetsvoorstel Professionalisering in de jeugdzorg anderzijds worden er stappen in de juiste richting gezet ter bescherming van de minderjarige. Maar Nederland is er nog niet. Er moeten actief stappen ondernomen worden om te kunnen voldoen aan de internationale verplichtingen. Hierbij doel ik specifiek op de continue screening en het alerter maken van de professional.

Signaleren
Om het seksueel misbruik van minderjarigen te kunnen voorkomen danwel te stoppen is het van belang dat signalen worden opgevangen. Gelet op de internationale regelgeving heeft de Staat de verplichting om niet alleen in te grijpen bij vermoedens van seksueel misbruik indien zij op de hoogte is van het misbruik maar ook indien de Staat op de hoogte had moeten zijn van het misbruik. De Staat moet er aldus actief voor zorgen dat mogelijke signalen worden opgevangen.
Nederland zal voldoen aan deze verplichting indien het wetsvoorstel Professionalisering wordt ge??mplementeerd. De in het wetsvoorstel opgenomen registratieplicht zal er voor zorgen dat enkel professionals met de minderjarigen werken beschikken over de kennis en vaardigheden over de meest recente signaleringstechnieken.

Melden & hulpverlening
Nadat er vermoedens zijn van seksueel misbruik moeten er maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op het melden van het vermoeden en de hulpverlening na het doen van de melding.

Uit de internationale regelgeving volgt de aanbeveling voor Staten om een meldplicht voor professionals te implementeren. In het nationale kader geldt voor de professional enkel een meldplicht indien de (vermoedelijke) dader een collega is. Is de (vermoedelijke) dader een minderjarige dan geldt er voor de professional een meldrecht. Ondanks dat dit meldrecht niet in overeenstemming is met de aanbeveling van het Kinderrechtencomit??, moet de keuze van een meldrecht niet direct van de hand worden gewezen. Het doel van de wet Verplichte meldcode is immers niet het misbruik te bewijzen maar dit te signaleren en bespreekbaar te maken. Daarnaast kan de meldplicht het negatieve gevolg hebben dat ieder klein vermoeden gemeld wordt om te voorkomen dat achteraf wordt gezegd dat de professional niet aan zijn meldplicht zou hebben voldaan. Gelet hierop is het meldrecht mijn inziens geen slecht idee.

Daarnaast heeft de Staat de verplichting het melden van (vermoedens van) seksueel misbruik aan te moedigen. Uit onderzoek blijkt dat meldingen in het verleden vaak niet zijn gedaan gelet op de onduidelijkheid omtrent het melden. Om de meldplicht voor professionals te verduidelijken moeten instellingen sedert 1 juli 2013 voorzien in een meldcode. Een dergelijke meldcode geeft een stappenplan voor professionals bij de beantwoording op de vraag of er een melding gemaakt moet worden. Uit onderzoek van de IJZ blijkt dat nagenoeg alle instellingen beschikken over een meldcode. Een positieve vooruitgang in het nationale kader, want uit onderzoek blijkt dat professionals die met een meldcode werken drie maal zo vaak ingrijpen als professionals die geen meldcode hebben.

Nadat een melding is gedaan heeft de Staat de verplichting om onderzoek te doen naar de melding. De Staat heeft hiertoe verschillende externe partijen voor ingesteld zoals de IJZ. Uit onderzoek blijkt echter dat een melding bij de IJZ maar weinig gebeurt, waardoor het IJZ ook geen onderzoek kan doen naar de melding. Het lage meldgedrag heeft onduidelijkheid van het melden als voornaamste reden. Deze onduidelijkheid zal grotendeels worden opgelost door de verplichte meldcode. Hierdoor is het te verwachten dat de IJZ in de toekomst vaker ingezet zal worden om onderzoek te doen naar de meldingen.

Nadat de melding is onderzocht heeft de Staat de verplichting hulpverlening te bieden. Nu de melding thans nog vaak bij de instelling blijft kan de Staat geen invloed uitoefenen op de passende hulpverlening. Dit is enigszins zorgwekkend want uit de huidige praktijk blijkt dat in veel gevallen dat nadat er een melding is gedaan bij de instelling zelf, de dader of het slachtoffer wordt overgeplaatst naar een andere instelling. Hierdoor kan er niet altijd passende hulpverlening worden geboden en is het bovendien geen duurzame oplossing, waardoor het probleem in de kern dan ook niet wordt opgelost. Het is daarom belangrijk dat er vaker meldingen worden gedaan bij de externe partijen. Het is te verwachten dat dit deels wordt opgevangen door de verplichte meldcode.
Voorts heeft de Staat de verplichting het slachtoffer te ondersteunen, te helpen en te behandelen. Hierbij is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met de opvattingen, behoeften en zorgen van het slachtoffer. De hulpverlening aan de slachtoffers is in het nationale kader onvoldoende uitgewerkt. Om een begin te maken hebben de ministeries van VenJ en VWS een website online gezet die voorziet in het hulpaanbod voor slachtoffers. Of de website effectief zal zijn is nog onduidelijk, maar in april 2014 zal de bruikbaarheid hiervan worden getest. De Hulplijn Seksueel Misbruik bij Slachtofferhulp Nederland blijkt erg succesvol te zijn gelet op het aantal meldingen per maand. Doordat verschillende organisaties daarnaast intensief met elkaar samenwerken kan de hulp worden geboden waar de minderjarige behoefte aan heeft.

Het nationale kader zet een stap in de juiste richting om te kunnen voldoen aan de internationale verplichtingen op het onderwerp van melden & hulpverlening. Mijns inziens moeten er echter nog stappen worden genomen op het gebied van hulpverlening aan het slachtoffer. Daarnaast is het van belang om in de gaten te houden in hoeverre de meldcode er voor zorgt dat er vaker meldingen worden gedaan bij externe partijen zodat deze onderzoek kunnen doen naar het vermoeden van het misbruik.

Toezicht & beroep
De Staat heeft de verplichting te voorzien in een functioneel toezichtorgaan die toeziet op naleving van de gestelde normen. Binnen het nationale kader voorziet de IJZ hierin. Naast het toezicht heeft de Staat de verplichting om te voorzien in een functioneel en kindvriendelijke klachtenprocedure. Hierbij is het belangrijk dat de minderjarige op de hoogte is van deze procedure. De Commissie Samson heeft aanbevolen om deze procedure meer onder de aandacht te brengen. Desondanks wordt deze aanbeveling aan de kant geschoven. Er wordt gesteld dat de huidige Wet op de jeugdzorg voldoende voorziet in een duidelijke klachtenprocedure. Dit is opmerkelijk, want toen de Commissie Samson de aanbeveling deed bestond deze klachtenregeling al en bleek de bekendheid hiervan niet voldoende. Mijns inziens is het dan ook belangrijk om informatie- en bewustwordingscampagnes op te zetten om de klachtenprocedure bij de minderjarigen onder de aandacht te brengen en te voldoen aan deze internationale verplichting.
De Staat heeft de verplichting om te voldoen aan een procesgang voor de minderjarige waar deze zich effectief op kan beroepen. Het nationale kader voldoet aan deze verplichting. Dat de minderjarige hier in de praktijk niet veel gebruik van maakt, doet hier niet aan af.

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat Nederland op de goede weg is om te voldoen aan de internationale verplichtingen. Er is beweging in het nationale kader, en dat is positief. Maar Nederland is er nog niet. De aanbevelingen die ik heb gedaan zullen er voor zorgen dat deze kwetsbare minderjarigen effectief beschermd worden tegen seksueel misbruik binnen de instelling. Het seksueel misbruik zal altijd blijven bestaan, maar de Staat heeft de verplichting om er voor te zorgen dat het risico hierop zo laag mogelijk is.

Minderjarigen met een (licht) verstandelijke beperking
Gelet op het door het EHRM vastgestelde kwetsbaarheidscriterium rust er op de Staat een bijzondere positieve verplichting ter bescherming van deze groep minderjarigen in instellingen. Ondanks de bijzondere kwetsbaarheid zijn er geen expliciete artikelen opgenomen in het IVRK en het EVRM met betrekking tot deze groep minderjarigen. De Staat moet hier echter zelf invulling aan geven. Het is spijtig om te zien dat het nationale kader hier niet in voorziet. Gelet op hun kwetsbaarheid verdienen zij juist extra bescherming van de Staat.

Gelet op de professionaliteit worden er geen nadere eisen gesteld aan de professionals die werken met deze groep minderjarigen De kwetsbaarheid zorgt ervoor dat deze minderjarigen anders behandeld moeten worden dan minderjarigen zonder een beperking. Mijns inziens moet er dan ook worden voorzien in speciale bijscholingscursussen gericht op deze doelgroep.

Wat betreft het signaleren voorziet het huidige nationale kader niet in de verplichting te voorzien in wetgeving en beleid ter signalering van seksueel misbruik van deze specifieke groep minderjarigen. Er zijn enkel algemene regelingen voor minderjarigen in instellingen. Het verdient de aanbeveling om te voorzien in bijscholing van professionals welke specifiek ingaat op de meest recente signaleringstechnieken met betrekking tot misbruik van minderjarigen met een beperking.

In het nationale kader zijn er geen richtlijnen vastgesteld die aangeven hoe minderjarigen met een beperking moeten worden ge??nformeerd over de mogelijkheid tot het indienen van een klacht en de procedure die hierbij hoort. Ook de Commissie Samson heeft geen aanbevelingen gedaan omtrent dit onderwerp. Dit is opmerkelijk want deze groep minderjarigen moet anders benaderd worden dan minderjarigen zonder een beperking. Om die reden wil ik hier toch bij stil staan. Zoals ik eerder heb aangegeven dient de instelling te voorzien in een duidelijke en heldere klachtenprocedure. Het is denkbaar dat er extra aandacht moet worden besteed om een dergelijke procedure kenbaar te maken aan minderjarigen met een beperking. De minderjarige moet begrijpen wat zijn rechten zijn, hoe en bij wie een dergelijke procedure kan worden ingesteld en in hoeverre een dergelijke procedure verloopt. Om dit te bereiken is het mijns inziens een goed idee om rollenspellen en beeldmateriaal te ontwikkelen waarmee de minderjarige benaderd wordt op zijn of haar eigen niveau.

Gelet op het bovenstaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat Nederland niet voldoet aan de verplichting tot het beschermen van minderjarigen met een beperking die verblijven in een instelling. Zeker gelet op de kwetsbaarheid van deze groep moeten er extra maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Het nationale kader is in beweging, maar dit is vooral gericht op de bescherming van minderjarigen zonder een beperking. De minderjarigen met een beperking worden spijtig genoeg aan hun lot overgelaten.

LITERATUURLIJST

Blaak e.a. 2012
M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children 2012.

De Boer 2013
Commentaar bij artt. 67 en 68 Wjz. In Tekst & Commentaar Jeugdrecht. Den Haag: Sdu uitgevers.

Bruning & Van der Zon 2013
Bruning M.R. & Zon K.A.M. van der (2013), Out of home, out of right? Rechten van minderjarigen bij uithuisplaatsing, NJCM-Bulletin 38(4): 500-514.

Deelonderzoek 1 2012
Deelstudie 1 van het deelrapport 5b Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Misbruik bij Kinderen en Jongeren met een (Licht) Verstandelijke Beperking, opgenomen in deel 3 van het rapport van de Commissie Samson, omringd door zorg toch niet veilig, Amsterdam: Boom 2012.

Deelonderzoek 2a 2012
Deelrapport 2a Onderzoek naar seksueel misbruik van kinderen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders. Beschrijving van het relevante juridische kader, opgenomen in deel 3 van het rapport van de Commissie Samson, omringd door zorg toch niet veilig, Amsterdam: Boom 2012.

Deelonderzoek 2b 2012
Deelrapport 2b, Seksueel misbruik in de jeugdzorg. Governance vanuit het kindperspectief, opgenomen in deel 3 van het rapport van de Commissie Samson, omringd door zorg toch niet veilig, Amsterdam: Boom 2012.

Deelonderzoek 5a 2012
L.R.A. Alink e.a., Prevalentie Seksueel Misbruik in de Nederlandse Jeugdzorg in 2008-2010: Een Kwantitatieve Studie. Den Haag: Boom 2010.

Deelonderzoek 5b 2012
Deelrapport 5b Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Misbruik bij Kinderen en Jongeren met een (Licht) Verstandelijke Beperking, opgenomen in deel 3 van het rapport van de Commissie Samson, omringd door zorg toch niet veilig, Amsterdam: Boom 2012.

Finkelhor & Browne 1986
D. Finkelhor & A. Browne, ‘Initial and long-termeffects: a conceptual framework’. In: D. Finkelhor (ed.). A sourcebook on Child Sexual Abuse. Beverly Hills, CA: Sage Publications, 1986.

Fortin 2009
J. Fortin, Children’s Rights and the Developing Law, Cambridge: CUP 2009.

Hodgkin & Newell 2007
R. Hodgkin and P. Newell, Implementation Handbook for the Convention on the Rights of the Child, 3rd edition. Geneva: UNICEF 2007.

Horwath 2000
Horwath, J. (2000). Childcare with Gloves on: Protecting Children and Young People in Residential Care. British Journal of Social Work, 30, 179-191.

Inspectie Jeugdzorg 2013
Inspectie Jeugdzorg, Onderzoek naar aanwezigheid Meldcode en Verklaring Omtrent het Gedrag, 21 november 2013.

Inspectie Jeugdzorg, jaarwerkprogramma 2014
Inspectie Jeugdzorg, Jaarwerkprogramma 2014, 16 januari 2014.

Kinderrechtenmonitor 2013
De Kinderombudsman, Kinderrechtenmonitor 2013, 17 september 2013.

Kool 2003
Noot bij EHRM 26 november 2002 (E. e.a. tegen Verenigd Koninkrijk).

Kwaliteitskader 2013
Kwaliteitskader, voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg, Jeugdzorg Nederland: 2013.

Lam 2012
Commentaar bij art. 1:261 BW. In Tekst & Commentaar Jeugdrecht. Den Haag: Sdu uitgevers.

Monitor 2013
Taskforce Kindermishandeling en seksueel misbruik, Monitor 2013 Actieplan Kinderen Veilig 2012-2016, 18 november 2013.

Nagtegaal 2012
M.H. Nagtegaal. Gerapporteerde problemen van slachtoffers van seksueel misbruik in de kindertijd: een metareview. Den Haag: WODC 2012.

Peroni & Timmer 2013
L. Peroni en A. Timmer, Vulnerable Groups: The Promise of an Emerging Concept in European Human Rights Convention Law, Oxford Journals International Journal of Constitutional Law volume 11 issue 4, 2013.

Prakke e.a. 2006
L. Prakke, J.L. de Reede en G.J.M van Wissen, Handboek van het nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2006.

Rapport Commissie Samson 2012
Rapport Commissie Samson, Omringd door zorg toch niet veilig, Amsterdam: Boom 2012.

Rapport De Jong 2012
Deelrapport Daders van seksueel misbruik van onder toezicht gestelde kinderen: een verkennende studie, opgenomen in deel 3 van het rapport van de Commissie Samson, omringd door zorg toch niet veilig, Amsterdam: Boom 2012.
Reactie op aanbevelingen Kinderrechtenmonitor 2013
Brief van Ministerie van VWS aan de Kinderombudsman, 27 september 2013.

Taskforce 2011
Actieplan aanpak kindermishandeling 2012-2016 ‘Kinderen Veilig’, 28 november 2011.

Voortgang kwaliteitskader 2013
M. Bent, Voortgang invoering kwaliteitskader ‘Voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg’, 2013.

UN Handbook 2013
United Nations handbook, Moving Forward: Implementing the ‘Guidelines for the Alternative Care of Children’, Glasgow: The Centre for Excellence for Looked After Children in Scotland (CELCIS) 2013.

United Nations 2007
United Nations, Handbook for Parliamentarians on the Convention on the Rights of Persons with Disabilities and its Optional Protocol, 2007.

World Health Organisation 2006
World Health Organisation, Preventing Child Maltreatment. A guide to takig action and generating evidence. Geneva: World Health Organisation/ISPCAN, 2006.

Kamerstukken
Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 VI, nr. 100 en 119.
Kamerstukken II 2009/10, 2120.
Kamerstukken II 2009/10, 31 839, nr 22.
Kamerstukken II 2011/12, 33 062, nr. 3.
Kamerstukken II 2012/13, 33 435, nr. 3.
Kamerstukken II 2013/14, 33 435, nr. 15.
Kamerstukken II 2012/13, 33 529, nr. K.
Kamerstukken II 2012/13, 33 619, nr. 2.
Kamerstukken II 2012/13, 33 619, nr. 3.
Kamerstukken II 2012/13, 33 619, nr. 8.
Kamerstukken II, 2013/14, 33 684 nr. 2.
Kamerstukken II, 2013/14, 33 684 nr. 3.
Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 80.
Handelingen II 2013/14, 12. p. 67.
Wet- en regelgeving
Wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, Stb. 2013, 142.
Wet op de jeugdzorg, Stb. 2004, 306.
Internationale regelgeving
Het Verdrag van 4 november 1950, Trb. 1951, 154, tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, Tbr. 1990, 170.

Het verdrag van 25 oktober 2006 van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, Trb. 2008/58 en 2010/156.

Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, New York 13 december, 2006, Trb. 2007, 169.

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele exploitatie van kinderen en kinderpornografie.

General Assembly Resolution 44/25, 20 November 1989.

General Assembly, Guidelines for the Alternative Care of Children, Un Document a/res/64/142, 24 februari 2010.

Stukken Commissie voor de Rechten van het Kind
General guidelines regarding the form and content of initial reports to be submitted by States Parties under article 44, paragraph 1(a), of the Convention, Un Document CRC/C/5, 30 oktober 1991.

General Comment No. 9, The domestic application of the Convenant, Un Document CRC/C/GC/9, 3 december 1998.

General Comment No. 13, The Right to Education, Un Document CRC/C/GC/13, 8 december 1999.
General comment No. 14, On the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art. 3, para. 1) Un Document CRC/C/GC/14, 19 mei 2013.
CRC Concluding observations, un Document CRC/C/NLD/CO/3, 27 maart 2009.
Jurisprudentie
EHRM 26 maart 1985 (X. en Y. tegen Nederland).
EHRM 25 april 1978, (Tyrer tegen Verenigd Koninkrijk).
EHRM 26 maart 1985 (X. en Y. tegen Nederland).
EHRM 23 september 1998 (A. tegen Verenigd Koninkrijk).
EHRM 28 oktober 1998 (Osman tegen Verenigd Koninkrijk).
EHRM 13 juli 2000 (Scozzari en Giunta tegen Itali??).
EHRM 26 november 2002 (E. e.a. tegen Verenigd Koninkrijk).
EHRM 10 oktober 2002 (D.P.& J.C. tegen Verenigd Koninkrijk).
EHRM 12 juni 2008 (Bevacqua en S. tegen Bulgarije).
EHRM 15 september 2009 (E. S. e.a. tegen Slowakije).
EHRM 14 oktober 2010 (A tegen Kroati??).
EHRM 30 november 2010 (Hajduov??).
EHRM 24 april 2012 (Kalucza).
EHRM 18 juni 2013 (Nachova e.a. tegen Bulgarije).
EHRM 28 januari 2014 (O’Keeffe tegen Ierland).
Overig
World Health Organization Fifty-Ninth world health assembly, resolutions and decisions annexes, Un Document WHA59/2006/REC/1, 22-27 mei 2006.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.