Essay: In dit hoofdstuk wordt een inleiding gegeven…

In dit hoofdstuk wordt een inleiding gegeven in de theory of planned behavior (Ajzen & Fisbein, 2000), wordt er een link gelegd met het CASI-model en zijn er interventies gezocht die passen bij de uitkomsten uit hoofdstuk 3. De literatuurstudie zal met name gebruikt worden om meer kennis te krijgen van bestaande interventies. De bestaande interventies zullen niet compleet te generaliseren zijn, maar wel onderdelen daarvan. De interventies zijn gericht op het be??nvloeden van gedrag.
4.1 Gedragstheorie??n
Gedragsdeterminanten zijn factoren die van invloed zijn op gedrag. Wanneer de theorie van gepland gedrag erbij wordt gepakt, zijn er 4 factoren van invloed op gedrag. Attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole en intentie.

Theory of planned behavior (Ajzen & Fisbein, 2000)
4.1.1 Attitude
Met de attitude worden eigen opvattingen bedoeld die mensen hebben ten aanzien van een bepaald onderwerp. De attitude bepaald of iemand positief of negatief tegenover het voorgenomen gedrag staat en daarmee of hij of zij van plan is om een bepaald soort gedrag te gaan vertonen. (Ajzen & Fisbein, 2000)

Attitude wordt onderverdeeld in drie componenten. Attitude bestaat uit de cognitieve, affectieve en conatieve componenten. Het cognitieve component gaat over de kennis van zaken of een mening. Affectief gaat over emoties en gevoelens. Conatief is actie gericht. Dit vloeit voort uit de cognitieve en affectieve componenten. (Engel, Blackwell & Minard, 1993)
4.1.2 Subjectieve norm
Met de subjectieve norm worden de verwachtingen van de eigen sociale omgeving bedoeld. De subjectieve norm kan resulteren in een negatieve invloed op het gewenste gedrag (sociale druk) of bij een positieve invloed kan de subjectieve norm leiden tot sociale steun. Hierbij telt de waarde die je hecht aan anderen mee. Wanneer er geen waarde wordt gehecht aan de mening van anderen zal subjectieve norm minder meespelen.

Binnen de subjectieve norm wordt onderscheid gemaakt tussen de injunctieve norm en de descriptieve norm. Bij de descriptieve norm gaat het er om wat andere daadwerkelijk doen. De persoon reflecteert zich aan de handelingen van mensen in zijn omgeving. Bij de injunctieve norm gaat het er om wat anderen normatief (juist en goed) vinden. De persoon laat zijn keuzes deels afwegen door wat belangrijke anderen vinden.
4.1.3 Waargenomen gedragscontrole
Met de waargenomen gedragscontrole wordt de inschatting van de eigenmogelijkheid om het gewenste gedrag uit te voeren bedoeld. Dit wil zeggen in hoeverre een persoon zich capabel acht om het gedrag uit te voeren.
4.1.4 Intentie
De attitude, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole be??nvloeden de intentie. Hoe gunstiger de attitude, subjectieve norm en des te groter de waargenomen controle is, hoe sterker de intentie zal zijn om het gewenste gedrag te vertonen. Een positieve intentie is een belangrijke voorwaarde voor de verandering van het gedrag, maar het garandeert niet dat het bijhorende gedrag vertoond zal worden. Omgevingsfactoren en het ontbreken van vaardigheden kunnen de uitvoering van het gewenste gedrag belemmeren. (Ajzen en Fishbein, 2000)

Een aanvulling op de Theory of planned behavioral is het Integrative model of behavorial prediction. (Fishbein en Yzer, 2003)

Integrative model of behavorial prediction. (Fishbein en Yzer, 2003)

De directe variabelen zijn zoals eerder omschreven de attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole en intentie. Deze hebben rechtstreeks invloed op het gedrag. Bij het Integrative model of behavorial prediction is ook sprake van indirecte variabelen op gedrag. Indirecte variabelen, zoals iemands persoonlijkheid of culturele achtergrond, oefenen geen rechtstreekse invloed op het gedrag uit. Volgens dit model hebben de indirecte variabelen alleen invloed via het effect dat ze hebben op de directe variabelen.
4.1.5 Intenties en gedrag
Steeds duidelijker wordt dat in veel gevallen niet iedereen die de intentie heeft iets te doen, dit ook daadwerkelijk doet en vice versa. Mensen met een positieve intentie (bijvoorbeeld van plan zijn om te flossen), maar die niet het gedrag uitvoeren (uiteindelijk toch alleen maar poetsen), zorgen voor de inconsistentie in de relatie tussen intentie en gedrag. Diverse onderzoeken waaronder het onderzoek van Sheeran & Orbell (1999) laten zien dat mensen ondanks weten, kunnen en willen toch vaak het gewenst gedrag niet vertonen. Klaarblijkelijk is een gedragsintentie makkelijker gezegd, dan gedaan.
Intenties leiden maar in 20-30% van de gevallen tot daadwerkelijk gedrag. Er worden vier redenen gegeven, waarom een intentie niet altijd leidt tot het daadwerkelijk gedrag.
– Hypothetisch vs. Echt. Wanneer het gedrag uitvoeren dichter bijkomt of daadwerkelijk uitgevoerd moet worden is mogelijk een ander type informatie beschikbaar. Zo kan bungeejumpen bijvoorbeeld heel leuk en spannend lijken zolang je nog niet boven op de brug staat.
– Vergeten. Je kan iets van plan zijn (iedere dag de pil slikken) en je motivatie is wel degelijk hoog (je wil echt niet zwanger worden), maar toch kan je simpelweg vergeten om de pil te slikken.
– Uitstelgedrag. Bij een relatief lage motivatie om het gedrag uit te voeren (denk hierbij aan een vervelend taakje zoals schoonmaken), of bij een ambivalente motivatie (levert al dat sporten me eigenlijk wel wat op?) is er sprake van een conflict. Je wilt het wel doen, (want beweging is goed), maar eigenlijk wil je het ook niet doen, (je gaat er van zweten en krijgt er spierpijn van). Er is dus onvoldoende wilskracht om passiviteit of aversie tegen de activiteit op te heffen, waardoor je het steeds vooruit schuift.
– Verandering van gedachte. Nieuwe informatie kan leiden tot heroverweging. Door deze nieuwe informatie kan men niet langer meer gemotiveerd zijn om het gedrag nog te vertonen. Bij eenmalig gedrag kan dat komen door nieuwe informatie voor het gedrag (negatieve berichten in media). Bij herhalingsgedrag kan dat komen door de feedback die je krijgt als je gedrag uitvoert (30 minuten bewegen blijkt helemaal niet leuk te zijn) (Sheeran & Orbell, 1999)
4.2 CASI-model (Gedragsdeterminanten)
We flossen niet, ondanks dat de tandarts het adviseert. We kopen veel te dure gadgets, terwijl we al rood staan. We eten ondanks een gebrek aan trek een zak chips helemaal leeg. Rijden te hard daar waar het niet mag en maken ruzie terwijl we weten dat het ons niets oplevert. Waarom doen we dat? Het antwoord is: omdat we minder rationeel zijn dan we soms denken. Toch leunt veel publiekscommunicatie, uitzonderingen daargelaten, zwaar op McGuires klassieke voorlichtingsmatrix (1985 in: Martijn en Koelen, 1999). Massamediale gedragscampagnes gaan ervan uit dat mensen rationeel handelen en hebben dan ook een vrij hoog ‘recept’-gehalte. De burger doorloopt een aantal stappen (blootstelling aan de boodschap, aandacht voor de boodschap, de communicatie begrijpen, het accepteren van de boodschap, de informatie weer op kunnen halen, etc.) en zijn attitude verandert ‘vanzelf’ mee en gewenst gedrag treedt op. Wanneer deze stappen zorgvuldig worden ingezet via een juiste mix en inzet van communicatievariabelen kan er theoretisch gezien weinig meer misgaan en wordt een optimale output gerealiseerd. Echter, of communicatie daadwerkelijk resultaat heeft hangt, naast het type gedrag waarover wordt gecommuniceerd, voor een groot deel af van degene met wie wordt gecommuniceerd en van de fysieke en sociale omgeving waarin diegene zich bevindt. In het publieke domein hebben we te maken met burgers die niet altijd zin of tijd hebben om te luisteren. Met burgers die vaak een duidelijke mening hebben en die zich niet snel door argumenten laten overtuigen. Burgers die graag autonoom willen zijn en het gevoel willen hebben zelf keuzes te kunnen maken. Burgers die zich bewegen in een fysieke en sociale omgeving die vaak (onbewust) iets anders communiceert dan wat via publiekscommunicatie expliciet wordt overgebracht. Een burger die ook heel gevoelig is voor onbewuste signalen uit de fysieke en sociale omgeving. Naast omgevingsinvloeden zijn er meerdere determinanten die een rol spelen bij het huidige (ongewenste) gedrag. Wat beweegt mensen nu om het gedrag te vertonen? Van sommige determinanten ben je bewust, van andere juist niet. Voor de overzichtelijkheid analyseren wij het huidige ongewenste gedrag.

Casi-model 2.0
4.2.1 Beschrijving bewuste determinanten
De naam bewuste determinanten geeft u waarschijnlijk al een beeld. Het gaat hier om de determinanten van gepland gedrag: Intentie, Attitude, Kennis, Waargenomen gedragscontrole of eigen effectiviteit en de injunctieve norm. Deze determinanten werden in het begin van hoofdstuk vier uitgebreid beschreven. Echter, voegt het CASI-model hier ‘?n determinanten aan toe, namelijk kennis.

Kennis
Bij deze determinant wordt gekeken naar wat de persoon weet over het gedrag wat men uitvoert. De vragen die daarbij gesteld kunnen worden zijn:
– In hoeverre zijn mensen op de hoogte van alle mogelijke relevante voor- en nadelen van het gewenste gedrag?
– Is er (nu nog ontbrekende) kennis die mensen zouden kunnen laten meewegen om het gewenste gedrag te vertonen?
4.2.2 Beschrijving onbewuste determinanten
Onbewuste determinanten zijn determinanten die vaak onder onze bewustzijn afspelen. Dit zijn determinanten waar geen afweging in plaats vindt. Om het voor u overzichtelijk te houden hebben we voor u een opsomming gemaakt met daarin de onbewust determinanten.

Descriptieve norm (zie sociale omgevingsinvloeden)
‘ Wat voor gedrag vertonen de voor de doelgroep relevante anderen?
Zelfbeeld
‘ Is het huidige (ongewenste) gedrag belangrijk voor het zelfbeeld van mensen’? Past het bij normen en waarden van de doelgroep?
Emoties
‘ Welke emoties zijn van invloed op het huidige (ongewenste) gedrag?
Gewoonten & automatismen
‘ In hoeverre spelen gewoonten en automatismen een rol?
Primaire reacties
‘ In hoeverre wordt het huidige (ongewenste) gedrag als een primaire reactie opgeroepen?

Het is vaak niet zo dat gedrag exclusief bewust of onbewust is. Beide type determinanten kunnen een rol spelen. Zowel bewuste als onbewuste gedragsdeterminanten zijn via communicatie te be??nvloeden.

Blijvend of eenmalig?
Als het doel is om een blijvende gedragsverandering te realiseren dan is het effectiever als daaraan een gedragsintentie ten grondslag ligt, want dat betekent dat mensen een ge??nternaliseerde motivatie hebben om het gewenste gedrag te vertonen. Publiekscommunicatie kan eraan bijdragen dat men het gewenste gedrag internaliseert. Als het gaat om een eenmalige gedragsverandering dan is het niet per se nodig dat mensen intrinsiek gemotiveerd zijn.

Achterhaal wat de gedragsintentie ondermijnt en stimuleert
Gedragsintentie is niet altijd een goede voorspeller van gedrag. De fysieke en sociale omgeving kunnen signalen afgeven (denk aan de descriptieve norm), waardoor mensen wel de gewenste gedragsintentie hebben, maar uiteindelijk niet het gewenste gedrag vertonen. Het is van belang voor het ontwikkelen van een effectieve communicatiestrategie dat de mogelijk aanwezige onderstromen die het gewenste gedrag kunnen ondermijnen (of faciliteren) in kaart worden gebracht.

Voorbeelden:
‘ Denk aan de verleidingen in de supermarkt of andere mensen om je heen die aan het ‘snacken’ zijn, terwijl men van plan is om gezond te eten.
‘ Of denk, in positieve zin, aan de vlieg in het urinoir.
‘ Ook kan het zijn dat de omgeving een descriptieve norm uitdraagt (‘drink gerust bier) die ingaat tegen de gecommuniceerde injunctieve norm (‘geen alcohol voor 18’).

Houd rekening met de situatie
Daarnaast is het belangrijk om te beseffen dat gedrag altijd in een bepaalde situatie (Stabiele context) gebeurt (thuis, op werk, onderweg, alleen, met anderen), waarin mensen tijdelijk niet altijd de motivatie (geen zin), capaciteit (moe, afgeleid) of gelegenheid (geen tijd) hebben om het voorgenomen gedrag te vertonen. Zo is het gemakkelijker om voldoende te bewegen als je daarvoor voldoende tijd en rust hebt dan als je telkens moe en gehaast uit je werk komt. Op deze situationele omstandigheden heeft communicatie lang niet altijd invloed, maar het is wel belangrijk om hiermee rekening te houden bij de ontwikkeling van een communicatiestrategie.

In het algemeen geldt dat de relevante bewuste en onbewuste gedragsdeterminanten (en daarmee de gekozen communicatiestrategie) per fase van gedragsverandering kunnen verschillen.
4.3 Soorten gedrag
4.3.1 Gepland gedrag
Gepland gedrag gaat uit van de aanname dat gedrag van personen bepaald wordt door hun gedragsintentie. Volgens de theorie van gepland gedrag wordt de intentie bepaald door drie aspecten: attitude, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole.
Gepland gedrag is gedrag waar mensen over nadenken. Mensen wegen de voor- en nadelen van de beslissing of handeling tegen elkaar af. Informatie wordt daarom ook grondig verwerkt.
Voorbeeld van gepland gedrag is het kopen van een huis of verwisselen van baan (Pol, Swankhuisen, 2013).

Be??nvloeding van gepland gedrag
Het be??nvloeden van gepland gedrag verloopt daarom ook anders dan het be??nvloeden van gewoontegedrag of automatisch gedrag. Bij het be??nvloeden van gepland gedrag is het verstandig om sterke argumenten te gebruiken. Zwakke argumenten zullen direct verworpen worden. Het belichten van tegenargumenten werkt bij gepland gedrag in het voordeel. Personen voelen zich hierdoor serieuzer genomen, omdat ze niet het gevoel hebben dat ze overtuigd worden. Daarnaast is het effectief om met het sterkste argument te beginnen. Beginnen met het beste argument leidt tot een mentaal proces bij personen dat door positieve en overtuigende gedachten gedomineerd wordt. Bij gepland gedrag is het van belang de lengte van de boodschap zo lang als nodig te houden en niet korter dan dat nodig is.
Desondanks zijn bovenstaande gegevens geen garantie voor succesvolle be??nvloeding. Er moet rekening gehouden worden met verschillende ontvangersvariabelen van de doelgroep (Pol, Swankhuisen, 2013).
4.3.2 Gewoontegedrag
Gewoontegedrag is gedrag dat ooit gepland gedrag is geweest. Door zowel herhaling en een stabiele context is dit gepland gedrag, ingesleten en gewoontegedrag geworden. Hierdoor bevinden gepland gedrag en gewoontegedrag zich in een continu??m, oftewel een onderbroken lijn. Gepland gedrag kan gewoontegedrag worden en andersom.
Voorbeeld van gewoontegedrag is het ochtendritueel dat ieder persoon elke ochtend volgt of altijd dezelfde weg naar huis nemen (Pol, Swankhuisen, 2013).

Be??nvloeding gewoontegedrag
Er zijn twee manieren om gewoontegedrag te be??nvloeden. De eerste manier van interventies zijn gericht op het doorbreken van het bestaand gewoontegedrag. Dit kan door de stabiele context waarin het gewoontegedrag plaatsvindt te doorbreken of door zelfregulatie en implementatie-intenties in te zetten.
De andere manier omvat interventies die gebruikmaken van heuristieken, zodat personen niet door hebben dat ze be??nvloed worden. Wanneer er bij mensen geen tot nauwelijks cognitieve activiteit plaatsvindt zijn ze uitermate be??nvloedbaar. Voorbeelden van deze interventies zijn inspelen op de belangrijkste heuristieken, priming en sociale invloed (Pol, Swankhuisen, 2013).
4.3.3 Automatisch gedrag
Automatisch gedrag is gedrag waar geen mentale concepten bij komen kijken. Hierdoor zit dit gedrag helemaal in je systeem verankert. Een voorbeeld van automatisch gedrag is fietsen of eten. Dit heb je ooit eens geleerd en dit verleer je normaliteit nooit meer, het gaat letterlijk van zelf en dus automatisch (Pol, Swankhuisen, 2013).

Be??nvloeding van automatisch gedrag
Be??nvloeding van automatisch gedrag is lastig en vaak niet noodzakelijk. Automatisch gedrag is gedrag die ons het leven makkelijker maken, zodat we niet na hoeven te denken over alles wat mensen doen. Vaak is automatisch gedrag ook geen ongewenst gedrag. Vaak wordt er dan gesproken over gewoontegedrag. Het be??nvloeden van automatisch gedrag is daarom ook niet van toepassing op dit onderwerp (Pol, Swankhuisen, 2013).
4.4 Voorwaarden voor effectieve interventie(s)
De algemeen methodische voorwaarden voor effectiviteit kunnen worden beschouwd als richtinggevende of veelbelovende principes die een interventie een kans tot slagen geven. De werkelijke effectiviteit zal zoals gezegd uit onderzoek moeten blijken. De methodische voorwaarden voor effectiviteit is dus nog geen garantie voor een succesvolle ingreep. Er zal bij de interventie rekening gehouden moeten worden met specifieke condities en omgevingsfactoren.

In tabel 11 staat een zevental algemeen methodische voorwaarden voor effectiviteit schematisch weergegeven. Deze zijn dus gebaseerd op stappen 1 t/m 3 van het model voor planmatige gezondheidsvoorlichting van Green en Kreuter (2005) en het interventieontwerp (Intervention Mapping Protocol) van Bartholomew et al. (2006) (stappen 4 t/m 7). De implementatiefase en evaluatiefase van het model van Green en Kreuter (2005) worden niet besproken, omdat in het project voor de Nationale Hoorstichting geen implementatie en evaluatie plaatsvindt. Wellicht in een later stadium wel.

Tabel 12. Algemeen methodische voorwaarden voor effectiviteit

1. Sociale en epidemiologische analyse
Door middel van een sociale en epidemiologische analyse wordt duidelijk op welk probleem de interventie zich het beste kan richten. Om eerst een sociale analyse te maken van de doelgroep worden de randvoorwaarden en condities van de interventie beter ingeschat en worden ze beter afgestemd op de behoefte van de doelgroep. Met een epidemiologische analyse wordt de ernst, omvang en aanpak van het probleem bij de doelgroep in kaart gebracht. Dit zorgt ervoor dat de interventie aanslaat bij de doelgroep (Baar, Wubbels, Vermande, 2007).
2. Analyse van risicofactoren
Volgens Green en Kreuter (2005) is de kans groot dat, als de interventie niet afgestemd is op de oorzaken (potenti??le risicofactoren) voor ongewenst gedrag, de interventie de verkeerde richting in slaat en niet effectief zal zijn. Het is belangrijk om te weten welke risicofactoren het ongewenst gedrag in stand houden en in welke mate. De interventie moet zorgen dat risicofactoren de interventie niet in de weg staan om tot succes te leiden (Baar, Wubbels, Vermande, 2007).
3. Bepalen van determinanten van gedrag
Welke determinanten spelen een rol bij het tot stand komen van het ongewenst gedrag. Wanneer deze bewuste en onbewuste determinanten in beeld zijn gebracht, dan kan daar de interventie op aansluiten wil het effectief zijn (Baar, Wubbels, Vermande, 2007).
4. Specifiek en operationeel geformuleerde interventiedoelen
Voor de effectiviteit van een interventieprogramma is het belangrijk, dat de inhoud van de interventie zoveel mogelijk aansluit bij de kennis, opvattingen, behoeften, verwachtingen en vaardigheden van de doelgroep. Dit zal zorgen voor een groter draagvlak bij de doelgroep en de effectiviteit van de interventie ten goede komen (Baar, Wubbels, Vermande, 2007).
5. Op theorie en praktijkervaring gebaseerde operationele methodiek
Een interventieprogramma moet ontwikkeld en onderbouwd worden met inzichten uit wetenschappelijk onderzoek. De gedragsdoelen van de interventie moeten goed afgestemd zijn op gedragsdeterminanten en vaardigheden. De methoden en technieken moet een juiste operationalisatie vormen van de doelstellingen van de (gedrags)interventie (Baar, Wubbels, Vermande, 2007).

Een gedragsinterventie moet intensief en langdurig zijn, wil deze effectief zijn. Het lijkt er op dat de meeste gedragsinterventies te kort zijn om effectief te zijn voor de gemiddelde en zwaardere risicogroepen. (Ministerie van Justitie, 2005).
4.5 Bewezen interventies
Voorbeelden van interventies die gedrag be??nvloeden:
4.5.1 PLAYgrounds
De Amsterdamse Academie voor Lichamelijke Opvoeding heeft de interventie PLAYgrounds ontwikkeld om kinderen van de basisschool (groep 3 tot en met 8 in de leeftijd van 6 tot en met 12 jaar) te stimuleren om dagelijks minimaal 15 minuten gemiddeld matig intensief lichamelijk actief te laten zijn op het schoolplein tijdens de ochtendpauze.
Dit is gedaan door het schoolplein fysiek aan te passen, zodat de omgeving uitnodigt tot bewegen.
Uit de effectevaluatie kwam naar voren dat de interventie er voor zorgt dat kinderen in de interventiegroep intensiever bewegen op het schoolplein en dat dit effect gedurende het schooljaar blijft bestaan. Er is dus geen novelty-effect, maar een continuerend effect. Het effect voor meisjes is 1,4 keer zo groot als voor jongens (jongens bewogen al meer voor de interventie) en het effect voor de oudere leeftijdsgroep (10-12 jaar) is 1,3 zo groot als voor de jongere groepen (6-7 en 8-9 jaar).
Uit de procesevaluatie kwam naar voren dat het programma simpel is om te implementeren en goed onderhouden kan worden. (ALO Amsterdam, 2013)
4.5.2 Gebruik je kop, helm op
VeiligheidNL ontwikkelde de interventie: Gebruik je kop, helm op. Deze interventie is gericht op het bevorderen van helmgebruik bij het ski??n en snowboarden bij ski??rs en snowboarders. Dit is gedaan door in populaire indoor skibanen in Nederland een Kop van Jut te zetten. Door een klap op deze Kop van Jut te geven kunnen bezoekers zelf zien wat het gevolg van een val op het hoofd kan zijn.
Het effectonderzoek bestaat uit een voor-en een nameting en toont aan dat de campagne voor Nederlandse ski??rs en snowboarders, die geen of niet altijd een helm dragen, effectief is. (VeilgheidNL, 2014)
4.5.3 Etters achter de tralies
Etters Achter De Tralies is een Amerikaanse documentaireserie bij RTL5. In dit programma zien we ontspoorde tieners die deelnemen aan een radicaal interventieprogramma om jongeren van een toekomst in de criminaliteit af te houden. De jongens en meisjes zijn in de leeftijd van elf tot achttien jaar. Zij krijgen een indringende, confronterende kijk in het harde leven achter de tralies van een zwaarbeveiligde gevangenis. Deze interventie wordt vaker ingezet en laat op het einde van de aflevering zien dat de jongeren hun levens drastisch hebben omgegooid in een positieve richting. Het laten ervaren van geanticipeerde spijt, blijkt in deze gevallen zeer goed te werken.

here…

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.